Toepasselijkheid van het statuut

Dit statuut is van toepassing op het onderwijs en de examens van de opleiding Werktuigbouwkunde , verder te noemen: de opleiding.
De opleiding wordt verzorgd binnen de Subfaculteit Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek, verder te noemen: de Subfaculteit.
Het statuut geldt voor studenten die het programma van de vierjarige opleiding volgen en voor studenten die het programma van de vijfjarige opleiding volgen. De tekst gaat nader in op de vijfjarige opleiding en bevat waar nodig verwijzingen naar de als bijlage I opgenomen Onderwijs- en Examenregeling, verder te noemen de OER, en naar de overgangsregeling van het vierjarig naar het vijfjarig programma, verder te noemen OVER4-5 die als bijlage II is opgenomen.

Begripsbepalingen

In dit statuut wordt verstaan onder:

Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het centrale deel van het Studenten Statuut.

1. Omschrijving van het onderwijs
1.1 Omschrijving van de opleiding
1.1.1 Onderwijsfilosofie en doelstellingen.

Een universitair gevormde Werktuigkundig ingenieur is door zijn/haar fundamentele vorming en opleiding in staat wetenschappelijke methoden en inzichten toe te passen bij het oplossen van technische problemen binnen het werktuigkundige vakgebied, waarbij analyse, synthese en evaluatie belangrijke factoren zijn. Hij/zij is in staat persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen bij het ontwikkelen, het toepassen en het overdragen van technische wetenschap en kennis, in het bijzonder bij onderzoek, conceptie, ontwerp, konstruktie, toezicht, direktie en bij het HBO- en VWO-onderwijs.

Het vakgebied der Werktuigbouwkunde bestrijkt het gehele gebied van de technische wetenschappen waar werktuigen - als verzamelnaam van gereedschappen, machines, apparaten, instrumenten en installaties - en werktuigsystemen met hun hulpkonstrukties een rol spelen.

Het vakgebied is in de Subfaculteit ingedeeld in applicatiegebieden en fundamentele vakgebieden waarin onderzoek wordt verricht en vanwaaruit onderwijs wordt gegeven. Deze applicatie en fundamentele gebieden bieden afstudeermogelijkheden voor studenten. Om een goede studie te realiseren dienen zowel de grondslagen als een aantal applicatiegebieden in de basisstudie geïntegreerd hun plaats te krijgen. De basisstudie is het voor alle studenten gemeenschappelijke deel van de opleiding. Veel onderzoekgebieden van de Werktuigbouwkunde kunnen in Delft worden bewerkt. Dit hangt mede samen met de profilering die met de zusterinstellingen is afgesproken.

Na de basisstudie vindt het afstuderen plaats. Teneinde een toepassingsgebied met voldoende diepgang te kunnen bewerken, is een aantal specialistische vakken behorende tot dat gebied in de afstudeerfase opgenomen.

Het afstuderen is een begeleide oefening in het uitoefenen van het ingenieursberoep. Daarmee wordt bereikt dat een afgestudeerde snel inzetbaar is in functies in het verlengde van het afstudeergebied. Een afgestudeerde is na een half tot een jaar inzetbaar op een van de andere afstudeergebieden. Er wordt vanuit gegaan dat de afgestudeerde zich zelfstandig de daarvoor vereiste kennis en vaardigheden kan eigen maken.

Afhankelijk van persoonlijke voorkeuren en wensen alsmede het afstudeergebied profileert de afgestudeerde zich meer als onderzoeker, productontwikkelaar/ontwerper of als bedrijfskundige. De keuzemogelijkheden binnen de afstudeerfase bieden zodoende iedere afstudeerder de gelegenheid zijn/haar sterke kanten te ontwikkelen. De opleiding verkiest een dergelijke individuele profilering boven een profilering in het programma door het aanbieden van verschillende stromen.

De hiervoor beschreven uitgangspunten karakteriseren de opleiding. Hieruit en uit de beschrijving van het vakgebied zijn de globale doelstellingen van de opleiding bepaald. De onderwerpen van het studieprogramma worden afgeleid door detaillering van de globale doelstellingen. Diepgang en zwaarte van de afzonderlijke onderwerpen zijn bepaald door hun samenhang en de eis dat het programma een evenwichtig geheel dient te zijn en een uitdaging voor de student. Herkenbaarheid en studeerbaarheid vereisen dat het programma aansluit op het VWO en duidelijke ingangsniveau's kent voor studenten met een afwijkende vooropleiding. De vorm en de organisatie van het onderwijs dient de zelfwerkzaamheid en de zelfstandigheid van de student te bevorderen. Het eerste jaar is bedoeld als selecterend wat betreft niveau van de verdere opleiding, oriënterend wat betreft het vakgebied en voert de student van een systeem van begeleid leren tot zelfstandig studeren.

De universitaire opleiding voor Werktuigkundig ingenieur wordt gekenmerkt door:

1.1.2 Inhoud

De opleiding bestaat uit een propedeutisch en een afsluitend examen. Elk van deze examens omvat een aantal onderwijs-eenheden. In hoofdstuk 8 zijn de onderwijs-eenheden per studiejaar vermeld.

De onderwijs-eenheden van het eerste studiejaar behoren tot het propedeutisch examen. De onderwijs-eenheden van het tweede, derde, vierde en vijfde studiejaar behoren tot het afsluitende examen.

1.1.3 Methoden

Het programma van ieder studiejaar bestaat uit onderwijs-eenheden tot een omvang van 42 studiepunten (1680 studie-uren). Deze uren worden besteed aan colleges en het afleggen van (deel)tentamens, praktische oefeningen, projecten en individuele en groepsopdrachten en het maken van verslagen daarover en zelfwerkzaamheid.

1.2 Opleiding voltijds/deeltijds

De opleiding wordt uitsluitend voltijds verzorgd.

1.3 Flexibele leerwegen

Binnen het programma van de opleiding zijn geen flexibele leerwegen uitgewerkt.

In overleg met de studie-adviseur kan met de student een flexibele leerweg worden afgesproken.

2. Verantwoording van de opleiding
2.1 Relatie tussen de opleiding en wetenschapsgebied/beroepenveld

Gezien de breedte van de betrokken industriële sector en de vereiste diepgang in het onderwijs, biedt de Subfaculteit in het kader van de opleiding Werktuigbouwkunde een groot aantal afstudeerrichtingen aan. Hierdoor kan de a.s. werktuigkundig ingenieur zich in de ene of de andere richting profileren. Daarnaast is er de mogelijkheid bij de afstudeerrichtingen de nadruk te leggen op het aspect Technische Marketing.

De relatie tussen de opleiding en het wetenschapsgebied/beroepenveld komt bij voortgang van de opleiding in toenemende mate tot uitdrukking in de eindtermen van de afzonderlijke onderwijs-eenheden.

In vergelijking met opleidingen in het Hoger Onderwijs (HBO, HTS) heeft de opleiding Werktuigbouwkunde een hoger abstractieniveau en omvat zij elementen die de afgestudeerden in hun beroepspraktijk in staat stelt een wetenschappelijk verantwoorde benadering te kiezen. Daardoor is de afgestudeerde werktuigkundig ingenieur inzetbaar in leidinggevende functies in het bedrijfsleven en is hij geschikt voor functies op het gebied van de werktuigbouwkunde bij ingenieursbureau's en bij de (semi)overheid.

2.2 Omschrijving en analyse van het beroep (beroepsprofiel)

In elk afstudeergebied kan de student zich profileren als ontwerper, onderzoeker of als bedrijfskundige. Het spreekt vanzelf dat er afstudeerrichtingen zijn die zich vooral richten op één van de genoemde profielen.

Naast het afstuderen bij een leerstoel kent het programma de afstudeervariant technisch marketing die in een belangrijke behoefte voorziet.

3. Visie op de kennisoverdracht
3.1 Visie op leren en onderwijzen

Leren vereist het actief opdoen, abstraheren, interpreteren, becommentariëren, verwerken en toepassen van nieuwe leerstof. De student wordt hierin gestimuleerd door de docent, die niet alleen nieuwe kennis aandraagt, maar de studenten ook inspireert om de nieuwe kennis te gaan verwerken. Ook de gekozen onderwijsvormen activeren en inspireren de studenten zodanig dat voldoende gerichte zelfstudie wordt uitgelokt.

3.2 Visie op didactische principes

Als de stof zich daarvoor leent wordt er zoveel mogelijk gewerkt met zelfstudie. Als er participatie van de student in het geboden onderwijs is, is er een betere kennisoverdracht. Om dit te bereiken wordt er gestreefd naar een zo goed mogelijk balans tussen instructies, practica, opdrachten, projecten en hoorcolleges.

De colleges en practica van een zelfde deelgebied worden zo veel mogelijk in een logische volgorde ingeroosterd.

4. Uitgangspunten voor de inrichting en opbouw van de opleiding
4.1 Kennisoverdracht, inzichtgeving en aanleren van vaardigheden

In het verplichte (uniforme) basisprogramma van de eerste twee-en-een-half studiejaren wordt getracht de student kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn om als werktuigkundig ingenieur te functioneren. Halverwege derde jaar moet een keuze worden gemaakt uit de afstudeerrichtingen.

4.2 Keuzevrijheid t.a.v. het volgen en samenstellen van het onderwijspakket

In de afstudeerfase, bestaande uit de tweede helft van het derde jaar, het vierde jaar en vijfde studiejaar, kiest de student binnen randvoorwaarden en onder goedkeuring van de afstudeerhoogleraar een aantal onderwijs-eenheden en bestaat de mogelijkheid door het kiezen van onderwerpen voor de scriptie en de afstudeeropdracht een eigen invulling of specialisatie aan de opleiding te geven. In dit deel van de opleiding wordt de kennis uit het verplichte deel geïntegreerd toegepast.

5 Doelstellingen en eindtermen
5.1 Doelstellingen van de opleiding Werktuigbouwkunde.

Aan het einde van de doctorale fase dient de student:

5.2 Vertaling van de doelstellingen in eindtermen

5.3 Vertaling van de eindtermen in onderwerpen voor het onderwijsprogramma.

Dit betreft het hebben van kennis van, vaardigheden bij het toepassen en uitvoeren van:

5.4 Schema van de structuur van de opleiding Werktuigbouwkunde.

6. Toelatingsbeleid
6.1 Toelating tot de aanvang van de opleiding

Zie hiervoor het Instellingsdeel van het Studentenstatuut.

6.2 Criteria voor het studie-advies

Binnen de opleiding wordt geen bindend studie-advies na het eerste studiejaar uitgebracht.

Het door de opleiding uitgebrachte, niet bindende, studie-advies berust op het aantal behaalde studiepunten met speciale aandacht voor selectieve onderwijs-eenheden en is gebaseerd op de prognose van de studievoortgang. Persoonlijke omstandigheden worden niet bij het advies betrokken. Deze kunnen worden ingebracht bij een gesprek met de studie-adviseur naar aanleiding van het advies. De volgende adviezen worden onderscheiden:

6.2.2 Ingangseisen voor deelname aan tentamens en practica

Voor enkele 1e, 2e en 3e jaars practica worden op onderwijskundige gronden ingangseisen gesteld. Zie de als bijlage opgenomen Onderwijs- en examenregeling.

6.2.3 Criteria voor deelname aan uitwisselingsprogramma's

Voor deelname aan uitwisselingsprogramma's zijn geen criteria vastgelegd. Indien de student binnen een uitwisselingsprogramma studie-onderdelen elders wil afleggen dient hiervoor, voorafgaand aan de uitwisseling en na overleg met de coördinator, met de examencommissie ter zake een regeling te worden getroffen.

7. Duur en structurering van de opleiding
7.1 Duur van de opleiding

  1. Het programma van de opleiding duurt vijf jaar (210 studiepunten)

  2. Het programma van de vierjarige opleiding (168 studiepunten) kan tot 1 september 2000 worden afgelegd. Studenten die het vierjarige programma volgen en meer of minder vertraging hebben opgelopen kunnen aan de hand van de overgangsregeling OVER4-5 (bijlage II) nagaan van welk onderwijsaanbod zij gebruik kunnen maken. Het 4-jarige Propedeuse programma is opgenomen in de W-patroon 1993-1994. Van het 4-jarige Doctoraal programma in de W-patroon 1994-1995.

  3. Het verkorte programma voor TH-ingenieurs duurt plm. 2,5 jaar (95 studiepunten).

7.2 Structuur van de opleiding

De opleiding kent een structuur van cursusjaren. Het eerste cursusjaar is de propedeuse. Het tweede en de eerste helft van het derde jaar vormen het D-1 gedeelte. De tweede helft van het derde jaar, het vierde jaar en het vijfde jaar vormen de afstudeerfase D-2 van de opleiding. Dit kan, behoudens goedkeuring door de examencommissie, naar eigen voorkeur worden ingevuld.

7.3 De onderwijs-eenheid

Een onderwijs-eenheid is het geheel aan activiteiten, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de onderwijs-eenheid met voldoende resultaat aflegt, dient te beschikken.
De omvang wordt uitgedrukt in studiepunten, waarbij één studiepunt een studielast van veertig uren studie bedraagt.

8 Onderwijseenheden per fase
8.1 De propedeutische fase

Het programma van de propedeuse is zo gekozen dat het oriënterend en selecterend voor de opleiding is. Indien de student tot de conclusie komt dat de opleiding niet aan zijn verwachtingen voldoet kan de studie-adviseur, mede op basis van de in de propedeuse behaalde resultaten, behulpzaam zijn bij verwijzing naar een andere opleiding.
Voor de gedetailleerde inhoud zie: Eerste cursusjaar.

8.2 De doctorale fase
8.2.1 Het onderwijsprogramma van het tweede en eerste helft van het derde cursusjaar (Basisdoctoraal)

Voor de gedetailleerde inhoud zie: Tweede cursusjaar en eerste helft derde cursusjaar.

8.2.2 Het onderwijsprogramma vanaf de tweede helft derde cursusjaar. Vormeisen en afstudeerrichtingen.

Afstudeerrichtingen

Technische Mechanica
Het vakgebied Technische Mechanica omvat de mechanica van vaste stoffen, in het bijzonder gericht op technische toepassingen en ontwikkelingen. Hierbij is de aandacht enerzijds gericht op de ontwikkeling en implementatie van nieuwe theorieën en nieuwe methoden en anderzijds op de utilisatie hiervan in de ingenieurspraktijk. Het gaat hierbij om een breed scala van toepassingen, zoals de analyse en/of optimalisatie van drukvaten, apparaten, machineonderdelen, verpakkingsmaterialen, vormgevingsprocessen, manipulators, offshore-constructies, transportmiddelen, olie-exploratiemiddelen, folietransportsystemen, prothesen, enz., veelal gericht op de verbetering van het functioneel gedrag, de betrouwbaarheid en/of de levensduur. Vanwege het brede toepassingsgebied vinden jonge ingenieurs met een "mechanica achtergrond" dan ook posities in zeer uiteenlopende sectoren.

Algemene Stromingsleer
De vakgroep stromingsleer richt haar onderzoek op het beschrijven van stromings-verschijnselen uit de praktijk. Voorbeelden van onderzoek zijn: vermindering van wrijvingsweerstand door fijne groeven op oppervlakken aan te brengen of door het toevoegen van minieme hoeveelheden polymeren, het scheiden van waterdruppels uit olie en het transport van twee fasen (gas/vloeistof) in pijpleidingen. Het onderzoek is vaak te kenmerken als 'basis onderzoek'. Dit wil zeggen dat er niet alleen gekeken wordt naar het hoe maar ook naar het waarom van verschijnselen. Naast experimenteel en numeriek werk wordt er ook theoretisch werk gedaan.

Micromechanica van Materialen
Dit betreft een nieuwe hoofdvakstudie die met ingang van de cursus 1996­1997 van start gaat. Micromechanica van materialen beweegt zich op de grens tussen construerende disciplines (werktuigbouw, etc.) en materiaalkunde, om daartussen een betere integratie tot stand te brengen. De manier om deze integratie tot stand te brengen, is via het leggen van de relatie tussen de inwendige structuur van het materiaal en de daaruit voortvloeiende mechanische eigenschappen die voor de toepassing van belang zijn: de zgn. structuureigen-schaprelaties. Dit nu is precies de doelstelling van micromechanica: een betrekkelijk jonge, multidisciplinaire aanpak om het gedrag in het "groot" te verklaren aan de hand van structuur in het "klein". Omgekeerd kan langs deze lijn vanuit de gewenste materiaaleigenschappen, de benodigde microstructuur worden ontworpen.

Meet- en Regeltechniek
Het doel van de meet- en regeltechniek is het zo goed mogelijk beheersen van systemen. Hiertoe is een gedegen kennis nodig van de systemen, waartoe in de vakgroep fundamentele theorieën worden ontwikkeld. De ontwikkelde theorieën worden op een breed scala van systemen toegepast, zoals complexe processen (kristallisatoren, energiecentrales en regelkamers), mechanische systemen (vluchtsimulator, robots), maar ook biologische systemen (hart, schouder en arm) en handpro- en orthesen.
Teneinde voldoende inzicht te verkrijgen in de te beheersen systemen is samenwerking met veel andere disciplines onontbeerlijk.
De modelvorming en regeling van dynamische processen en mechanische systemen worden bestudeerd. Binnen deze sektie is het mogelijk om naast het normale pakket te kiezen voor twee meer gespecialiseerde richtingen: Procesdynamica en Mechatronica. Beide specialisaties hebben een eigen pakket aan verplichte vakken.
De regeltechnische aspecten van de interaktie tussen mens en machine worden bestudeerd. Binnen deze sektie worden de interakties tussen operator en industriële complexe processen, alsmede de modelvorming en regeling van biologische systemen, schouder en hand bestudeerd. Bovendien kunnen ontwerpopdrachten worden uitgevoerd op het gebied van de armprothesen of de orthopedische instrumenten (gebruikt in operatiekamer).

Transporttechniek
De transporttechniek en voertuigtechniek omvat het beheerst behandelen en verplaatsen van goederen. De verplaatsing van personen wordt ook tot het vakgebied gerekend. De aaneengeschakelde transportfasen vormen het transportsysteem waarvan de transportprocessen worden gerealiseerd door middel van werktuigen en installaties. Naast het ontwerpen van de werktuigen spelen hierbij aspecten van energie­omzetting en informatie­uitwisseling een belangrijke rol. Automatisering is hier een zwaartepunt.

Logistieke Techniek
Het vakgebied van de logistiek betreft de verwerving, transport, overslag, opslag en beschikbaarstelling van goederen. De American Council of Logistics Management geeft de volgende typering: "Logistics is the process of planning, implementing and controlling the efficient, cost effective flow and storage of raw materials, in-process inventory, finished goods and related information from point of origin to point of consumption for the purpose of confirming to customers requirements". Hierin is zowel een fysieke als een beheerskundige component aanwezig. De fysieke component betreft de fysiek-logistieke aspecten van de goederen, de vraag- en aanbodprocessen, de transportwerktuigen afzonderlijk en geïntegreerd in een logistieke configuratie. De beheerskundige component betreft het beleid, de coördinatie, de beheersing van goederenstromen en de besturing van de logistieke werktuigen.

Voertuigtechniek
De sectie Voertuigtechniek houdt zich bezig met de techniek van het beheerst verplaatsen van personen en goederen met behulp van voertuigen (weg- en railvoertuigen). Naast sterkte-technische eisen spelen hierbij een belangrijke rol: veiligheid in het verkeer, interactie voertuigeigenschappen en wegontwerp, trillingsconfort en bescherming van inzittenden en lading, energieverbruik, snelheid en efficiency, besturings- resp. geleidingseigenschappen. Bij deze onderzoekingen neemt de mechatronica een belangrijke plaats in.

Baggertechnologie en Bulktransport
Werktuigen voor de behandeling van grond en/of bulkgoed bevinden zich op een grensvlak tussen werktuigbouwkunde en civiele techniek. Hierbij kan gedacht worden aan baggerwerktuigen, tunnelboormachines en werktuigen voor het behandelen van stortgoed.
Het vakgebied omvat ontgravings-, transport- en sedimentatieprocessen van grond, gesteente en bulkgoed, dat door menselijk ingrijpen wordt teweeggebracht en gestuurd met daarvoor geëigende werktuigen. Het doel is hierbij "constructies" te realiseren of te onderhouden, bouwstoffen of ertsen te winnen, te verplaatsen of te behandelen.

Apparatenbouw voor de Procesindustrie
Het werkgebied van de sectie Apparatenbouw voor de procesindustrie ligt op het raakvlak van de werktuigbouwkunde en de chemische technologie. Het laboratorium voor Apparatenbouw biedt dan ook plaats aan zowel werktuigbouwkundige afstudeerders als aan doctoraalstudenten van de Subfaculteit der Scheikundige Technologie en Materiaalkunde.

Energievoorziening
Het kunnen blijven voorzien in de behoefte aan energie is een wezenlijk element voor het voortbestaan van onze samenleving. De afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat de voorraad fossiele brandstoffen uit onze eindige energiebronnen toch beperkt is en dat we met deze voorraad zeer zuinig moeten omspringen. Hier komt nog bij dat de fossiele brandstoffen, die in de komende jaren onze energievoorziening veilig zullen moeten stellen, zeer grote problemen kunnen geven voor het milieu. Wat kan de hoofdvakstudent verwachten?

Klimaatregeling/Koudetechniek
Het doel van de klimaatregeling is het scheppen van een behaaglijk binnenklimaat voor mensen en optimale condities voor produkten en processen. Voorts wordt hiertoe gerekend het tegengaan van milieuvervuiling door middel van stofafscheiding uit de afvoergassen van bepaalde processen en uit de lucht in fabriekshallen.
In het verleden werd uitsluitend gestreefd naar een behaaglijk binnenklimaat en werd minder gelet op het hiermee gepaard gaande energieverbruik. Momenteel en ook in de toekomst is energiebesparing evenwel een belangrijke doelstelling en de klimaatregeling kan hieraan veel bijdragen.

Maritieme Dieselmotoren
Maritieme Dieselmotoren is een hoofdvak waarbij de nadruk ligt op de interactie tussen componenten en subsystemen waaruit de dieselmotor is opgebouwd (systeembenadering). Ook is de aandacht gericht op de (maritieme) toepassing en de exploitatie (onderhoud). Hoewel met het oog op de toepassing ingedeeld bij de vakgroep Maritieme Techniek, lopen er duidelijk lijnen naar de vakgroep Proces en Energie. Als machine hoort de dieselmotor in de warme werktuigbouw, vandaar dat de hoofdvakstudie inhoudelijk verwant is aan energievoorziening, met name de afstudeervarianten gasturbines en verbranding.

Gasturbines
Wanneer warmte in arbeid moet worden omgezet, dient de gasturbine zich als mogelijkheid aan. Voor de voortstuwing van vliegtuigen is het de motor bij uitstek, in verschillende andere toepassingsgebieden is de gasturbine, dank zij de technische ontwikkelingen die deze nog steeds doormaakt, sterk in opkomst. Dat is bijvoorbeeld het geval in de electricteitsopwekking waar door de combinatie van gas- en stoomkringlopen zeer efficiënte installaties worden gerealiseerd. Ook in Nederland nemen zowel het gebruik van gasturbines als de industriële bedrijvigheid in systeemontwerp, fabricage, onderhoud en reparatie sterk toe. Het onderwijs in gasturbines is gericht op inzicht in de thermodynamische en aërodynamische processen en de relatie daarvan met de concrete uitvoering voor een specifiek toepassingsgebied.

Tribotechniek
De werktuigbouwkunde is niet voor te stellen zonder ten opzichte van elkaar bewegende delen. Met daaraan verbonden de eis om wrijving en slijtage tussen deze delen te beheersen, is de betekenis van tribotechniek duidelijk. Door diverse ontwikkelingen in de industrie is er een groeiende behoefte aan ingenieurs met een gedegen tribotechnische kennis. Enkele voorbeelden van deze ontwikkelingen komen voort uit de steeds hoger gestelde eisen ten aanzien van levensduur, betrouwbaarheid, onderhoud, nauwkeurigheid, en milieube lasting (quality assessment).
Het onderzoek en afstuderen is opgebouwd rond het thema: ontwerpen op bedrijfszekerheid met slijtage als bezwijkmechanisme.

Ontwerpkunde
Het ontwerpen van machines is een creatief proces waarbij het bedenken, evalueren en vastleggen van oplossingen de belangrijkste activiteiten zijn. In de sectie Ontwerpkunde houden we ons bezig met de methodologie van het ontwerpen. Omdat de bestaande methodologieën nogal abstrakt zijn, koppelen we onze onderzoeken zoveel mogelijk aan situaties die in het bedrijf kunnen optreden. Een korte stage bij een bedrijf kan dan ook heel goed deel uitmaken van je afstudeerwerk. De onderzoeken c.q. opdrachten hebben altijd betrekking op een deelgebied. Het kan betekenen dat je een CAD-implementatie voor een bedrijf maakt, het kan ook zijn dat je een heel nieuw ontwerpgereedschap maakt voor een bepaalde klasse van problemen. In de sectie houden we ons thans veel bezig op het gebied van voorontwerp van machines. Computers spelen een natuurlijke rol binnen dit hoofdvak.

Vezelversterkte Kunststoffen
Het hoofdvak Vezelversterkte kunststoffen richt zich op hoogwaardige toepassingen van vezelversterkte kunststoffen in de werktuigbouw. Tevens wordt aandacht besteed aan flexibele vezelconstructies die worden gebruikt als versterkingsmateriaal. In de opleiding kan het accent hetzij op het ontwerpen hetzij op het vervaardigen worden gelegd, in overleg met de desbetreffende hoofdvakstudent. Afhankelijk van de interesse van de student kan bij de indeling van de hoofdvakstudie binnen de gestelde regels worden afgeweken van de verdeling van het aantal studiepunten over colleges en oefeningen, praktisch werken en individuele opdrachten.

Produktietechniek
Het hoofdvak Produktietechniek richt zich op het totale vervaardigingstrajekt van discrete produkten. Hierin spelen de vervaardigingsprocessen en de machines en gereedschappen een belangrijke rol. Naast de technische kennis hiervan is ook de kennis van het gebruik van produktiemiddelen in een industriële omgeving, de technische bedrijfsvoering, van belang. Bij het ontwerpen van produktiesystemen komen naast de genoemde onderwerpen ook de aspekten informatieverwerking, economie, organisatie, milieu, etc. aan de orde. Een zwaartepunt binnen het hoofdvak wordt gevormd door de flexibele automatisering van produktiesystemen: groepen van geautomatiseerde produktiemachines, samengebracht in cellen, die worden bestuurd door computers of netwerken van computers.

Bedrijfsmechanisatie en leer der mechanismen
Bedrijfsmechanisatie houdt zich bezig met het ontwerpen van nieuwe en het analyseren en verbeteren van reeds bestaande produktiemachines en -processen. Hiervoor is een grondige kennis van ontwerpen alsmede van de beschikbare technische middelen (besturingen, mechanische en servo gestuurde aandrijvingen, sensoren en elektronische meetsystemen) en inzicht in de toepassingsmogelijkheden noodzakelijk. Middels opdrachten voor en in het bedrijfsleven wordt deze kennis getoetst en toegepast. Hierdoor blijft de sectie tevens goed zicht houden op de continue veranderende behoefte van het bedrijfsleven.

Materiaalkunde voor Werktuigbouwkunde
De hoofdvakstudie is gericht op werktuigbouwkundige aspecten van de produktie, de toepassing en het eigenschappenonderzoek van constructiematerialen. Bij de materiaalproduktie valt de aandacht op ontwikkeling van procesapparatuur en op de sturing van produktieprocessen. Bij de materiaaltoepassing komen vooral de materiaalkeuze in verband met vormgevingstechnieken en verbindingsmethoden en het langeduurgedrag van materialen aan de orde (kruipen, vermoeiing, slijtage). Het materiaalonderzoek richt zich in sterke mate op de mechanische eigenschappen van materialen in constructies (breukleer). De hoofdvakstudie kan gericht zijn op verschillende materialen: metalen, kunststoffen en composietmaterialen. Het afstudeerwerk kan worden verricht in verschillende vakgroepen van de Subfaculteiten der Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek en der Scheikundige Technologie en Materiaalkunde.

Industriële Organisatie
Dit hoofdvak leidt op voor organisatorische staf- en lijnfuncties vooral in de industrie.
De verplichte- en keuzevakken geven, naast een aantal technische vakken, een kennisuitbreiding op de gebieden van informatiesystemen, operations research, economie, sociologie, psychologie en bedrijfskunde. Naast deze colleges werken de studenten in een werkgroep. Deze werkgroep loopt gedurende één jaar en start alleen in februari. Aan de deelname zijn voorwaarden verbonden; zie hiervoor de betreffende opmerkingen bij het programma-overzicht en de vakkenlijsten. Het hoofddoel is daarbij de student te leren een complex bedrijfsprobleem wetenschappelijk methodisch te analyseren en daarna tot een aanvaardbare oplossing te komen. Er wordt gewerkt in grotere of kleinere groepen en soms individueel. Veel nadruk ligt daarbij op het leren ontwikkelen van modellen als hulpmiddel voor de analyse van een gegeven organisatieprobleem.

Werktuigkundige Installaties
Dit hoofdvak betreft het ontwerpen, installeren en operationele gebruik van werktuigkundige en elektrische installaties (aan boord van schepen en andere maritieme objecten). Hierbij is vooral het integratie-aspect van componenten (werktuigen, elektrische machines, meet- en regelsystemen) tot een goed en betrouwbaar werkend systeem van belang. Technische en economische aspecten zoals betrouwbaarheid, veiligheid, onderhoudbaarheid alsmede aanschaffings- en operationele kosten spelen een belangrijke rol. Kennis van het gedrag van de afzonderlijke componenten, zoals motoren, pompen, compressoren, warmtewisselaars en elektrische machines is daarvoor noodzakelijk.

Onderhoud
Het gebied van de onderhoudskunde omvat de inrichting en organisatie van de onderhoudsmanagementfunctie, in relatie tot de produktie- of operationele functie in industriële bedrijven, de onderhoudstechnologie, gericht op het handhaven van het vereiste onderhoudsgedrag van technische systemen en de onderhoudsengineering, gericht op de realisatie van het onderhoudsgedrag en de middelen die zijn vereist voor het toekomstig onderhoud in de ontwerp- en engineeringfase van technische systemen.

Afstudeervariant Technische Marketing
Het belangrijkste doel van de afstudeervariant Technische Marketing is de student op te leiden tot een ingenieur die naast goede technische vaardigheden ook op de hoogte is van andere aspecten van de bedrijfsvoering, met name het marketingaspect. Ten gevolge van ontwikkelingen als toenemende complexiteit en kapitaalsintensiteit van systemen en produkten vindt een steeds grotere integratie van functies en activiteiten plaats. Dit eist van de ingenieur dat hij zeer breed georiënteerd is. In dit raakvlak van vele disciplines zullen hoge eisen gesteld worden aan de communicatieve vaardigheden van de ingenieur. In dit kader worden hem binnen de afstudeervariant vaardigheden bijgebracht op het gebied van mondelinge presentatie, discussie- en vergadertechnieken.
Deze verworvenheden, samen met zijn commerciële marktgerichte instelling, stellen de Technische Marketing ingenieur in staat om het overzicht te houden over de vele functies binnen het bedrijf. Hij kan van waarde zijn in de produkt-specificatiefase door het maken van een marktanalyse, in het produktontwikkelingsproces door de verschillende disciplines te coördineren en door voorlichting te geven met betrekking tot investering, financiering, import; en exportprocedures etc.

8.2.4. Structurering van de afsluitende fase in onderwijs-eenheden

Zie de uitwerking in verplichte vakken, keuzevakken, practica en opdrachten in de W-patroon. Onder verplicht dient te worden verstaan dat de het betreffende onderdeel in het algemeen op de vakkenlijst van iedere student in de gekozen afstudeerrichting zal voorkomen.

8.2.5 Algemene doelen van de afsluitende fase

Aan het einde van de doctorale fase dient de student:

8.2.6 Opbouw en samenhang van het curriculum

Het eerste jaar van het programma is breed opgezet zodat er een goed overzicht over en een oriëntatie op het hele vakgebied verkregen wordt. De in dit programma opgenomen onderwijs-eenheden op het gebied van basisdisciplines hebben ook een selecterend karakter. Hierna kan er in de latere jaren dieper op de verschillende deelgebieden ingegaan worden. Na twee-en-een-half jaar is er voldoende kennis aanwezig om aan de keuze-eenheden deel te kunnen nemen.

In de W-patroon staat van elke onderwijs-eenheid afzonderlijk de samenhang met andere eenheden.

8.3 Buiten curriculaire activiteiten

Bij de opleiding is een aantal buiten-curriculaire activiteiten die leiden tot het toekennen van studiepunten.

De Subfaculteit vindt het verder belangrijk dat studenten zich ook naast het volgen van de opleiding ontplooien. Dit kan zijn in de vorm van lidmaatschap van het bestuur van de studievereniging of een studentenvereniging of de organisatie van activiteiten. Ter ondersteuning hiervan worden door de universiteit faciliteiten geboden bijv. door toekenning van een bestuursbeurs of het afstudeerfonds.

Studenten die aanspraak willen maken op deze ondersteuning moeten in een zo vroeg mogelijk stadium contact opnemen met de studie-adviseur. De Regeling Financiële Ondersteuning van de TU Delft beschrijft de beschikbare mogelijkheden.

9. Studielast en studeerbaarheid

In de tabellen in de Onderwijs- en examenregeling is per onderwijs-eenheid aangegeven hoe groot de studielast is. De bepaling van de studielast van een onderwijs-eenheid vindt plaats op basis van in het verleden verrichte studietijdmetingen en wordt aangepast als uit enquêtes en evaluaties blijkt dat de feitelijke studielast voor de gemiddelde student aanmerkelijk afwijkt van de vastgestelde studielast. De berekening wordt gebaseerd op de bruto tijd omvattende alle tijd die met het studeren in verband staat. Dit betreft onder andere voorlichting over de onderwijs-eenheid, het college, de zelfwerkzaamheid, het tentamen en de nabespreking van het tentamen.

Bij de vaststelling van het rooster wordt per onderwijsperiode bepaald hoe groot de studielast is. Uitgangspunt hierbij is te komen tot een onderwijskundig verantwoorde volgorde van de onderdelen van het programma en een zo gelijkmatig mogelijke spreiding van de studielast over deze perioden.

Ieder studiejaar van de opleiding heeft een studielast van 42 studiepunten (1680 uur). Door zorgvuldig na te gaan of de studielast per onderwijs-eenheid ook daadwerkelijk overeenkomt met de aangegeven last, is er een programma tot stand gekomen dat per jaar een gelijke studielast heeft.

Criteria voor de bepaling van studeerbaarheid worden gevonden in de definitie van een studeerbaar programma: Wij spreken van een studeerbaar programma wanneer er geen duidelijke belemmeringen vallen te constateren in de afstemming op de aanleg, voorkennis en leervermogen, op de interesse en eigen doelen van de studenten en als er voldoende rekening is gehouden met de omgevingsfactoren.

Deze definitie is tot stand gekomen op basis van de volgende rederingen:

Om te komen tot waarborging van de studeerbaarheid worden het programma als geheel en de daarvan deel uit makende onderwijs-eenheden periodiek kritisch geanalyseerd aan de hand van bovenstaande criteria. In de praktijk zal deze analyse zich richten op studieconcept, leerdoelen, eindtermen, leerstof, werkvormen, leermiddelen, toetsing, studielast, roosters, studievoortgang en personele organisatie. De opleidingscommissie, de examencommissie en het docentenoverleg beoordelen de analyse en stellen zonodig maatregelen voor.

De inroostering van de vakken is zodanig dat voor elk vak de vereiste voorkennis aanwezig is.

Per tentamenperiode worden gemiddeld vier tentamens (met uitzondering van hertentamens) ingeroosterd.

Het onderwijsrooster bevat voldoende ruimte voor zelfstudie om de aangedragen kennis van ieder afzonderlijk onderwijsmoment snel daarna te kunnen verwerken. Dit houdt in dat er maximaal zes parallelle cursussen ingeroosterd zijn.

10. Onderwijsvorm en praktische vaardigheden
10.1 Gehanteerde onderwijsvormen

In de voorgaande tabellen is per onderwijs-eenheid aangegeven wat de gehanteerde onderwijsvormen zijn. Dit betreft college, praktische oefening, project en opdracht. Bij sommige onderwijs-eenheden kan een combinatie zijn aangegeven.

10.2 Praktische vaardigheden

Praktische vaardigheden worden aangeleerd in de verschillende practica, projecten en bij de stage en de afstudeeropdracht.

10.3 Functie en doelen van de onderwijsvormen en praktische vaardigheden

Het doel van een hoorcollege is het demonstreren van de nieuwe leerstof, het uitleggen van notoir moeilijke punten, het geven van feedback op de gedane zelfstudie en het structureren van de komende zelfstudie uren.

Bij een instructie is de interactie tussen student en docent erop gericht de opgedane kennis gebruiksklaar te maken.

Een colstructie is een mengvorm van bovenstaande vormen, hierin wordt dus zowel nieuwe stof aangeboden als aandacht besteed aan het gebruiken hiervan. Een practicum wordt gegeven om vaardigheden te oefenen.

10.4 Aandeel van de gehanteerde onderwijsvormen op het totaal van het aantal studie-uren

Per studiepunt (= 40 studie-uren) worden maximaal twaalf college-uren gegeven of maximaal vijf dagen practica.

10.5 Vrijstelling, compensatie en honorering van extra activiteiten

Indien de student naast het in voorgaande tabellen vermelde programma extra activiteiten onderneemt in de vorm van het afleggen van extra onderwijs-eenheden leidt dit niet tot vrijstelling of compensatie. Op verzoek van de student kunnen de studieresultaten in de administratie worden opgenomen als extra afgelegde onderwijs-eenheden. Deze worden als zodanig op de cijferlijst bij het diploma voor het afsluitende examen vermeld.

10.5.1 Onderwijsvormen of praktische vaardigheden die hiervoor in aanmerking komen

Voor de in 10.5 bedoelde extra afgelegde onderwijs-eenheden komen in aanmerking alle aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk hoger onderwijs aangeboden onderwijsvormen en praktische vaardigheden. Onderwijs-eenheden die met voldoende resultaat aan overeenkomstige instellingen in het buitenland zijn afgelegd kunnen hiervoor, behoudens toestemming van de examencommissie, eveneens in aanmerking komen.

10.5.2 Criteria bij de beoordeling

Bij de beoordeling van de extra afgelegde onderwijs-eenheden geldt het criterium dat sprake is van een voldoend wetenschappelijk niveau.

10.5.3 Procedure

Indien de student met voldoende resultaat een extra onderwijs-eenheid aflegt verzoekt hij de examinator een schriftelijk bewijs hiervan. Met dit bewijs verzoekt de student de administratie om registratie dan wel in geval van een in het buitenland afgelegde onderwijs-eenheid om toestemming van de examencommissie voor registratie van deze uitslag.

11. Studiebegeleiding

11.1 Functie en doelen van studiebegeleiding

Algemene studiebegeleiding is gebaseerd op inventarisatie en analyse van studieproblemen in de opleiding en heeft ten doel het voorkomen, tijdig signaleren en oplossen van studieproblemen. Studiebegeleiding is bedoeld voor alle studenten in de opleiding.

11.2 Collectieve en individuele studiebegeleiding
11.2.1 Wijze en methoden van begeleiding

Het Subfaculteitsbestuur draagt zorg voor de instelling van de studiebegeleiding van studenten , die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van de oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. Hiervoor wordt jaarlijks een W-patroon uitgegeven, waarin informatie is opgenomen die van belang is voor een goede voortgang van de studie. Na afloop van iedere onderwijs-/tentamenperiode worden de studieresultaten beoordeeld en zonodig worden de aan het tentamen deelnemende studenten geënquêteerd. De uitkomsten van deze activiteiten worden aan de studie-adviseur ter beschikking gesteld, die kan besluiten individuele studenten voor een gesprek op te roepen. Mocht een overstap naar een HBO-opleiding Werktuigbouwkunde relevant zijn dan wordt gewezen op de procedure die een overstap faciliteert met zoveel mogelijk behoud van studiepunten. Deze procedure heeft de naam Flexibele propedeuse en wordt toegelicht in 12.2.3.

Studenten kunnen op ieder moment met de studieadviseur in contact treden voor overleg en advies over hun studievoortgang. Gebruikelijk zal hiervoor een afspraak gemaakt moeten worden. De wachttijd voor een afspraak met de studie-adviseur is maximaal 3 weken.

In de eerste helft van het eerste jaar is een studiebegeleidingssysteem opgenomen dat er speciaal op gericht is om studenten bewust te laten omgaan met de overgang van VWO naar universiteit. Om de begeleiding goed aan te laten sluiten bij de belevingswereld van eerstejaars, worden groepjes eerstejaars begeleid door een docent en een getrainde ouderejaars student.

11.2.2 Vormen van begeleiding

Voor de begeleiding van de student zijn veel personen en instanties beschikbaar. In onderstaande tabel is dit per onderwerp aangegeven. De met vette X aangegeven instantie is het eerst aanspreekbaar.

Hierbij worden de volgende afkortingen gebruikt:

DD : Desbetreffende docent
A : Studie-adviseur
M : Eerstejaars mentor
OA : Onderwijsadministratie
S : Studenten Advies Bureau (Sta*D)
OD : Onderwijsdirecteur

 

DD

SA

M

OA

S

OD

Overig
Voor de studie
Doelen, inhoud en aard van de studie

x

x


x


x


Benodigde kennis en startvaardigheden

x




x


Deficiënties

x

x




x


Propedeuse/doctoraal
Onderwijsorganisatie en personen

x

x

x

x


x


Rooster en leerplan

x

x

x


x


Didactische werkvormen incl. zelfstudie

x

x




x


Studieloopbaanbegeleidingen

x






Toetsen, examen en studievorderingen

x

x

x


x


Materiële voorzieningen en middelen

x



x

x


Keuzemogelijkheden

x


x

x


W-patroon
Stage en stageplaatsen

x

x



x


Stagecoördinator
Stage buitenland

x





CICAT,Nuffic
Studieperiode in het buitenland

x





coördinator buitenland
Afstuderen
Scriptie

x







Afstuderen

x

x



x


Afstudeerdocent
Mogelijkheden arbeidsmarkt

x

x



x


Contactpersoon Subfaculteit
Solliciteren

x



x



Vervolgstudies

x



x

x

Afstudeerdocent
Keuze afstudeerprogramma

x

x






Studievoortgang

x



x


afstudeerdocent
Studieproblemen

x

x



x



Studiekeuze

x

x



x



Plannen en studeren

x

x


x



(Practicum)groep


x




Rechten, regelingen
Klachten over docenten

x

x



x

x


Aanvragen afstudeerfonds

x



x



Registratie van studievertraging

x






College van Beroep voor de examens

x


x

x



Inschrijvingsrechten en plichten

x


x

x



Voorlichting/uitleg regels en richtlijnen

x

x

x

x

x


Randvoorwaarden
Studiefinanciering

x



x



Tempobeurs/prestatiebeurs

x


x

x

x


Woning



x



Emancipatie

x

x



x



Handicap

x

x



x



Gezondheid

x



x



Psychologische test

x



x



Psychologische problemen

x



x



Ongewenste intimiteiten

x



x



Werkomstandigheden op de Subfaculteit

x



x



11.3 Flexibele propedeuse

Met de Haagsche Hogeschool, de Hogeschool Rotterdam & Omstreken of de Technische Hogeschool Rijswijk zijn afspraken gemaakt over de opvang van studenten die gedurende het eerste verblijfsjaar tot de conclusie komen dat de TUDstudie niet aan hun verwachtingen voldoet. Voor het geheel van afspraken is de naam Flexibele Propedeuse gekozen. Het doel van de flexibele propedeuse is het bevorderen van een snelle overstap met minimaal tijdverlies naar de onderwijssoort die het best past bij de individuele student. Een folder is verkrijgbaar bij de onderwijsadministratie. De afspraken zijn uitgewerkt voor een overstap halverwege het studiejaar.

11.4 Spreekuren

Indien een docent, studieadviseur of begeleiders van stages, scripties en dergelijke een spreekuur hebben, is dit in de W-patroon en op de publikatieborden in de Hal van het Gebouw aangegeven. De wachttijd voor een afspraak is maximaal drie weken.

11.5 In en uitstroombegeleiding

Informatie voor de instromende studenten is zoveel mogelijk opgenomen in de W-patroon. Daarnaast zijn er voor bepaalde onderwijseenheden, zoals practica, handleidingen beschikbaar.
Studenten, die besluiten de opleiding niet verder voort te zetten, wordt dringend aangeraden tijdig in contact te treden met de studieadviseur. Deze kan behulpzaam zijn bij een eventuele overgang naar een andere opleiding.

12. Beleid ten aanzien van stage en afstudeerproject
12.1 Functie en doelen van stage

De in het programma van de opleiding opgenomen stages worden uitgevoerd bij een instituut of een bedrijf. De wijze van uitvoering is bedoeld als het zich eigen maken van expertise en/of een maatschappelijke oriëntatie op het vakgebied.

De eerste verplichte stage is geplaatst in het eerste studiejaar. De omvang bedraagt maximaal vier studiepunten. De tweede stage van 10 studiepunten is onderdeel van de afstudeerfase.

De eerstejaars stage wordt centraal binnen de Subfaculteit gecoördineerd. Indien een student zelf een stageplaats regelt dan legt hij/zij het voorstel voor aan de stagecoördinator. Deze beoordeelt de aangeboden plaats en verleent de student in geval van een positieve beoordeling toestemming de stage op de betreffende plaats uit te voeren.

De stages in de afstudeerfase komt tot stand in samenwerking met het beroepenveld. De organisatie is decentraal d.w.z. een medewerker van de afstudeerrichting is behulpzaam bij het vinden van een plaats. Hij/zij is verantwoordelijk voor de begeleiding tijdens de stage en de beoordeling van het verslag.

De kosten voor het uitvoeren van de stage zijn voor rekening van de student. In sommige gevallen geeft het instituut of bedrijf een stagevergoeding. Voor stages in het buitenland zijn soms beurzen beschikbaar.

De beoordeling van de stage vindt plaats aan de hand van een door de student op te stellen verslag over de stage. Hierin dient in ieder geval te zijn opgenomen:

Criteria voor de beoordeling zijn de wijze van verslaglegging en het wetenschappelijk dan wel technologisch niveau van de werkzaamheden en de verslaglegging daarvan.

12.2 Functie en doelen van afstudeerproject

Het afstudeerproject is bedoeld om de tijdens de studie opgedane kennis toe te passen op een probleem. Het is tevens bedoeld als een voorbereiding op de beroepspraktijk. Het afstudeerproject omvat een groot deel van het vijfde jaar van de opleiding. De omvang bedraagt tenminste 30 studiepunten.

Het afstudeerproject kan zowel binnen als buiten de Subfaculteit worden uitgevoerd. De afstudeerhoogleraar blijft in beide gevallen verantwoordelijk voor de begeleiding en de beoordeling. Een student kan ook zelf een voorstel voor een afstudeeropdracht aan een daarvoor in aanmerking komende afstudeerhoogleraar voorleggen. Deze beoordeelt het aangeboden onderwerp en verleent de student in geval van een positieve beoordeling toestemming de afstudeeropdracht uit te voeren. De regelingen met betrekking tot de afstudeeropdracht zijn van overeenkomstige toepassing.

De kosten voor het uitvoeren van het afstudeerproject zijn voor rekening van de student. In sommige gevallen geeft het instituut of bedrijf een stagevergoeding.

Voor stages in het buitenland, ook binnen het afstudeerproject, zijn soms beurzen beschikbaar.

Het afstudeerproject wordt beoordeelt op de praktische uitvoering, de inhoud van de verslaglegging en op de mondelinge presentatie en de verdediging van het verslag. Criteria hierbij zijn creativiteit, produktiviteit en een voldoende wetenschappelijke benadering van de gegeven opdracht, ook tot uitdrukking komend in de wijze van presenteren van de resultaten.

13 Organisatie tentamens en examens
13.1 Tentamens per onderwijseenheid

In de W-patroon is per onderwijseenheid aangegeven welke kennis, inzicht en vaardigheden zullen worden getoetst.

13.2 Toetsvormen

De hierna vermelde tentamens over de onderwijseenheden worden op de daarachter aangegeven wijze afgelegd:

De tentamens over de onderwijseenheden van het vrij te kiezen afsluitende examen worden afgelegd op de wijze als in dit artikel ten aanzien van die eenheden is bepaald.

Aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.

De examencommissie kan in bijzondere gevallen toestaan, dat wordt afgeweken van het bepaalde in de vorige leden.

Indien ten aanzien van een tentamen over een onderwijseenheid niet is aangegeven op welke wijze het zal worden afgelegd, wordt dit mondeling of schriftelijk afgelegd.

Mondeling af te nemen tentamens over onderwijseenheden worden op een door de examinator, na overleg met de examinandus, te bepalen tijdstip afgenomen.

Indien ten aanzien van een tentamen over een onderwijseenheid niet is aangegeven op welke wijze het zal worden afgelegd, omdat dat tentamen betrekking heeft op een onderwijseenheid dat niet in de opleiding wordt onderwezen, is het daaromtrent in de voor die eenheid geldende onderwijs en examenregeling bepaalde van toepassing, behoudens een hiervan afwijkende beslissing van de examencommissie.

13.3 Het mondeling afleggen van tentamens

Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald en de betreffende studenten daartegen geen bezwaar hebben.

Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.

13.4 Bekendmaking van de uitslag en nabespreking van afgelegde tentamens

13.5 Inzagerecht

13.6 Geldigheidsduur van tentamens

De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt.

In afwijking hiervan kan de Examencommissie m.b.t. een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.

13.7 Aanwezigheids of deelnameverplichting

Er bestaat geen aanwezigheids of deelnameverplichting voor het volgen van onderwijseenheden die in de vorm van colleges worden aangeboden. Voor praktische oefeningen geldt dat deze alleen met een voldoende resultaat afgelegd kunnen worden als alle daarvoor voorgeschreven opdrachten daadwerkelijk en op de daarvoor voorgeschreven plaats zijn uitgevoerd.

14 Fraude en sancties

15. Evaluatie en kwaliteitszorg

Voor de evaluaties van colleges en praktische oefeningen wordt gebruik gemaakt van het 'course evaluation' systeem van de TUDelft. De evaluatie vindt plaats aan de hand van een uitgebreide enquête.

De onderwijsdirecteur beziet per evaluatieperiode welke onderwijseenheden voor evaluatie in aanmerking komen.

Bij de gebruikte evaluatie worden op een groot aantal aspecten geënquêteerd. De voor de evaluatie benodigde enquête wordt schriftelijk en anoniem gehouden onder studenten die aan het tentamen van de betreffende onderwijseenheid deelnemen. De eerder enquête bevat vragen waarop met ja/neen/geen mening kan worden geantwoord. Tevens bestaat de mogelijkheid op de achterzijde van het betreffende formulier opmerkingen te maken.

De uitkomsten van de evaluaties zijn openbaar en zijn op het Bureau van de Subfaculteit ter inzage. Een samenvattende rapportage wordt in de Koppeling gepubliceerd. Na verwerking van de gegevens op de formulieren worden de uitkomsten door de onderwijsdirecteur met de docent besproken. De uitkomsten hiervan worden ter kennis gebracht van de Opleidingscommissie, waarbij de onderwijsdirecteur zo nodig en mogelijk aangeeft welke maatregelen zijn getroffen. De Opleidingscommissie kan aan de hand van de uitkomsten adviezen uitbrengen aan het Subfaculteitsbestuur. Controle op de uitkomsten van de getroffen maatregelen vindt plaats door evaluatie van de betreffende onderwijseenheid in het volgende studiejaar.

De eindverantwoordelijkheid van de evaluaties berust bij het Subfaculteitsbestuur.

16 Studievoortgangscontrole

De regelingen met betrekking tot de toekenning van een beurs op basis van de studievoortgang zijn opgenomen in het Instellingsdeel van dit statuut.

Daarnaast geldt:

17 Studiekosten

Voor de opleiding is geen normbedrag aan studiekosten vastgelegd. In de W-patroon is per onderwijseenheid aangegeven welke informatiedragers worden aanbevolen om aan te schaffen.

Studenten kunnen aan excursies die binnen een onderwijseenheid worden georganiseerd gratis deelnemen. Reis en verblijfkosten die ten behoeve van een stage, een afstudeeropdracht of enig andere onderwijseenheid worden gemaakt zijn voor rekening van de betreffende student.

Indien een student niet in staat is de hiervoor genoemde kosten te voldoen zijn er geen mogelijkheden hierin door subsidie van de Subfaculteit te voorzien.

18 Voorlichting en informatievoorziening
18.1 Voorlichting aan studenten

Voorlichting aan studenten binnen de opleiding vindt voor een groot deel plaats door de W-patroon. Deze is voor aanvang van het studiejaar beschikbaar. Daarnaast zijn er binnen het Gebouw voor Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek publicatieborden en displays waarop mededelingen worden gepubliceerd. De uitgave voor mededelingen van de Koppeling bevat eveneens mededelingen die voor studenten van de opleiding van belang zijn.

18.2 Informatie over het onderwijs en tentamenrooster

Het onderwijs, practicum en tentamenrooster worden bij de W-patroon gepubliceerd. Regelingen voor inschrijving voor practica en wijzigingen in het onderwijsrooster worden op de publicatieborden en in de Koppeling gepubliceerd. Publikatie vindt zo vroeg mogelijk plaats.

18.3 Informatie over buitencurriculaire activiteiten

buitencurriculaire activiteiten, met name die door de studievereniging Het Gezelschap Leeghwater worden georganiseerd, worden op de publicatieborden en in de Koppeling gepubliceerd.

18.4 Informatie over ontwikkelingen binnen de opleiding en de Subfaculteit

Het Subfaculteitsblad de Koppeling probeert een zo goed mogelijk beeld te geven van de ontwikkelingen binnen de opleiding en de Subfaculteit. De besluiten van bestuursorganen van de Subfaculteit maken hiervan deel uit.

De verantwoordelijke voor deze publicatie is gewoonlijk aan het eind van de publicatie weergegeven.

19 Uitvoering van Onderwijs

Voor zover van toepassing wordt onderwijzend en begeleidend personeel geselecteerd op de juiste opleiding. Voor beginnende docenten is er verplichte docententraining.

In geval van ziekte, zwangerschapsverlof of anderszins van docenten of de studieadviseurs wordt getracht op zo kort mogelijke termijn vervanging te regelen. Indien dit niet mogelijk blijkt zullen maatregelen worden getroffen om de studenten zo min mogelijk hinder hiervan te laten ondervinden.

20 Administratie
20.1 Onderwijsadministratie

Bij de Onderwijsadministratie worden de door de studenten behaalde studieresultaten in een geautomatiseerd administratiesysteem opgenomen aan de hand van door de betreffende docent ondertekende lijsten of cijferbriefjes. Studenten kunnen tijdens de openingstijden van de administratie, inzage krijgen in de voor de betreffende student in de administratie opgenomen studieresultaten.

De tentamenuitslagen worden op studienummer gepubliceerd op de publicatieborden.

20.2 Wijze van studievoortgangscontrole

De student ontvangt tweemaal per jaar, in februari en in juli, een schriftelijk overzicht van de behaalde studieresultaten. Indien daar vragen over zijn moet de betrokken student zich richten tot de administratie.

De student ontvangt bovendien in september een overzicht van de behaalde studieresultaten in verband met de regelingen betreffende de studiefinanciering.

20.3 Regels voor in en uitschrijving voor onderwijseenheden en tentamens

Binnen de afzonderlijke fasen van de opleiding heeft de student toegang tot het volgen van colleges en practica. Inschrijving voor tentamens dient uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de tentamendatum plaats te vinden op de daarvoor aangegeven plaats. Tot zeven dagen voor de tentamendatum kan de student zich terugtrekken voor het tentamen,

20.4 Uitvoering van de studievoortgangscontrole

De studieadviseur houdt toezicht op de studievoortgang van de studenten. Dit vindt onder meer plaats op de tijdstippen waarop de betreffende overzichten verschijnen.

20.5 Periode waarover de tentamengegevens worden bewaard

Studieresultaten van tentamens van de studenten worden tenminste dertig jaar bij de Subfaculteit bewaard.

21. Vaststelling opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut
21.1 Procedure voor het opstellen van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut

Het opgestelde concept voor het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut is beoordeeld door het Subfaculteitsbestuur en voor advies voorgelegd aan de Opleidingscommissie. Deze commissie, voor de helft bestaande uit vertegenwoordigers van de studenten en voor de andere helft bestaande uit wetenschappelijke personeel brengt advies uit aan het Subfaculteitsbestuur. Het College van Bestuur stelt het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut vast, na instemming van de Studentenraad.

21.2 Procedure voor wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut

Wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut zal plaatsvinden overeenkomstig de procedure voor de vaststelling hiervan. Het Studentenstatuut wordt jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld.

Er vinden geen wijzigingen plaats die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op beslissingen welke krachtens de daarvoor geldende regelingen genomen zijn door de examencommissie.

Deze wijzigingen zullen bekend gemaakt worden op de eerder aangegeven wijze met betrekking tot wijze van informatievoorziening aan de studenten.

22. Klacht, bezwaar en beroep
22.1 Klacht

Indien de student of een groep van studenten een klacht heeft betreffende de regeling en uitvoering van een onderwijs-eenheid, danwel over de wijze waarop een bestuursorgaan of een medewerker van de subfaculteit zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, kan deze schriftelijk worden ingediend bij de onderwijsdirecteur van de opleiding. De onderwijsdirecteur neemt de klacht terstond in behandeling. Om te komen tot een oordeel hoort de onderwijsdirecteur de student(en) en de betreffende docent of medewerker. Uiterlijk veertien dagen na indiening van de klacht, de vakantieperioden uitgezonderd, deelt de onderwijsdirecteur zijn oordeel over de klacht dan wel de door hem getroffen maatregelen mee aan de betreffende student(en).

22.2 Bezwaar en beroep

In het instellingsdeel is aangegeven tegen welke beslissingen van organen van de Subfaculteit bezwaar en beroep open staat.



Webmaster terug naar: Inhoudsopgave