Toepasselijkheid van dit statuut
Dit statuut is van toepassing op het onderwijs en de examens van de opleiding Maritieme Techniek, verder te noemen: de opleiding.
De opleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit Ontwerp, Constructie en Productie, verder te noemen: de Faculteit.
Het statuut geldt voor studenten die het programma van de vierjarige opleiding volgen en voor studenten die het programma van de vijfjarige opleiding volgen. De tekst gaat nader in op de vijfjarige opleiding en bevat waar nodig verwijzingen naar de als bijlage 1 opgenomen Onderwijs- en Examenregeling, verder te noemen de OER, en naar de overgangsregeling van het vierjarig naar het vijfjarig programma, verder te noemen OVER4-5 die als bijlage 5 is opgenomen.
In dit statuut wordt verstaan onder:
de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Staatsblad. 1992, 593)laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 4 juli 1996 (Staatsblad 1996, 434);
student: hij of zij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;
propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, het eerste cursusjaar, als bedoeld in artikel 7.8 van de wet;
postpropedeuse: de postpropedeutische of afsluitende fase van de opleiding, het tweede tot en met het vijfde cursusjaar, die volgt op de propedeuse;
studie-onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding, af te sluiten met een beoordeling, in de zin van artikel 7.3 lid 2 van de wet;
practicum: een praktische oefening, als bedoeld in artikel 7.13, lid 2, sub c van de wet, in een van de volgende vormen: het maken van een werkstuk of een proefontwerp, het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, of het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. Hiertoe behoren de projecten die in het kader van thematisch onderwijs worden aangeboden;
keuzevak: een onderwijseenheid waarvoor kan gelden dat uit een bepaalde selectie moet worden gekozen;
tentamen: een onderzoek naar kennis, inzicht en/of vaardigheid van de examinandus met betrekking tot een bepaald onderdeel van de opleiding;
studiepunt: de omvang van een (deel van een) studie-onderdeel, waarbij één studiepunt gelijk is aan een studiebelasting van 40 uren.
Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het centrale deel van het Studenten Statuut.
1. Omschrijving van het onderwijs
1.1 Omschrijving van de opleiding
1.1.1 Onderwijsfilosofie en doelstellingen.
De opleiding Maritieme Techniek beslaat het gebied van het ontwerp, de bouw en de exploitatie van producten die drijvend, zwevend, of met een flexibele verbinding naar de bodem, in het water worden gebruikt, zowel varend als stilliggend.
De specialisaties bieden de studenten de mogelijkheid zich te specialiseren in essentiële vakgebieden van de opleiding. Dat wil zeggen het economisch verantwoord ontwerpen, produceren en beheren (in onderlinge samenhang) van de producten, met de daarbij behorende procedures voor het optimaliseren van het product. Dit vraagt analytische, conceptuele en innovatieve vaardigheden van de maritieme ingenieur.
Maritieme ingenieurs zijn werkzaam in een internationale omgeving. Dit vindt zijn weerslag in de ontwikkeling van het vakgebied waarbij de uitersten liggen tussen geavanceerd onderzoek en samen-werking met ontwikkelingslanden.
De opleiding Maritieme Techniek wordt geconfronteerd met een ver-anderend eisenpakket voor de studie:
meer aandacht voor duurzame ontwikkelingen, de toenemende eisen voor milieu-effecten bij de bouw en exploitatie van maritieme producten;
de veranderingen in de industriële structuur ten gevolge van internationalisering en (deels) globalisering van de maritieme branches, waardoor de concurrentiepositie van de bedrijven meer en meer wordt bepaald door een hoge productiviteit in combinatie met een hoogwaardig product;
de veiligheid op zee;
het toenemend belang van de binnenvaart;
integratie van de transportketen (van deur tot deur).
1.1.2 Inhoud
De opleiding bestaat uit een propedeutisch en een afsluitend examen. Elk van deze examens omvat een aantal onderwijseenheden. In hoofdstuk 8 zijn de onderwijseenheden per studiejaar vermeld.
De onderwijseenheden van het eerste studiejaar behoren tot het propedeutisch examen. De onderwijseenheden van het tweede, derde, vierde en vijfde studiejaar behoren tot het afsluitende examen.
1.1.3 Methoden
Het programma van ieder studiejaar bestaat uit onderwijseenheden tot een omvang van 42 studiepunten (1680 studie-uren). Deze uren worden besteed aan colleges en het afleggen van (deel)tentamens, praktische oefeningen, projecten en individuele en groepsopdrachten en het maken van verslagen daarover en zelfwerkzaamheid.
De opleiding wordt uitsluitend voltijds verzorgd.
Binnen het programma van de opleiding zijn geen flexibele leerwegen uitgewerkt in de zin dat één of meer onderwijseenheden door andere kunnen worden vervangen. Wel kan van de door het rooster opgelegde volgorde worden afgeweken, bijv. in het geval van studievertraging. Overleg met de studie-adviseur is dan aan te bevelen.
2. Verantwoording van de opleiding
Zowel doelstellingen als eindtermen zijn onderwerp van discussie in het docententeam en de opleidingscommissie en worden getoetst in het overleg met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.
In vergelijking met opleidingen in het Hoger Onderwijs (HBO, HTS) heeft de opleiding Maritieme Techniek een hoger abstractieniveau en omvat zij elementen die de afgestudeerden in hun beroepspraktijk in staat stelt een wetenschappelijk verantwoorde benadering te kiezen. Daardoor is de afgestudeerde maritiem ingenieur inzetbaar in leidinggevende functies in het bedrijfsleven en is hij geschikt voor functies op het gebied van de Maritieme Techniek bij inge-nieursbureau's en bij de (semi)overheid.
3. Visie op de kennisoverdracht
Leren vereist het actief opdoen, abstraheren, interpreteren, becommentariëren, verwerken en toepassen van nieuwe leerstof. De student wordt hierin gestimuleerd door de docent, die niet alleen nieuwe kennis aandraagt, maar de studenten ook inspireert om de nieuwe kennis te gaan verwerken. Ook de gekozen onderwijsvormen activeren en inspireren de studenten zodanig dat voldoende gerichte zelfstudie wordt uitgelokt.
3.2 Visie op didactische principes
Als de stof zich daarvoor leent wordt er zoveel mogelijk gewerkt met zelfstudie. Als er participatie van de student in het geboden onderwijs is, is er een betere kennisoverdracht. Om dit te bereiken wordt er gestreefd naar een zo goed mogelijk balans tussen instructies, practica, opdrachten, projecten en hoorcolleges.
De colleges en practica van een zelfde deelgebied worden zo veel mogelijk in een logische volgorde ingeroosterd.
4. Uitgangspunten voor de inrichting en opbouw van de opleiding
4.1 Kennisoverdracht, inzichtgeving en aanleren van vaardigheden
In het verplichte (uniforme) basisprogramma van de eerste drie studiejaren wordt getracht de student kennis, inzicht en vaar-digheden bij te brengen die noodzakelijk zijn om als maritiem ingenieur te functioneren. Daarmee wordt de wetenschappelijke basis gelegd voor het vervolg van de studie. Aan het eind van het derde jaar moet een keuze worden gemaakt uit de afstudeerrichtingen.
4.2 Keuzevrijheid t.a.v. het volgen en samenstellen van het onderwijspakket
In de afstudeerfase, bestaande uit het vierde jaar en vijfde studiejaar, kiest de student binnen randvoorwaarden en onder goedkeuring van de afstudeerhoogleraar (daartoe gemandateerd door de Examencommissie) een aantal onderwijseenheden en bestaat de mogelijkheid door het kiezen van onderwerpen voor de scriptie en de afstudeeropdracht een eigen invulling of specialisatie aan de opleiding te geven. In dit deel van de opleiding wordt de kennis uit het verplichte deel geïntegreerd toegepast.
5. Doelstellingen en schema van het onderwijsprogramma
5.1 Doelstellingen van de opleiding MT
Doelstellingen met betrekking tot de inhoud van de opleiding
De maritieme ingenieur dient over wetenschappelijke- en vakkennis te beschikken die hem inzetbaar maakt bij werkzaamheden die betrekking hebben op het ontwerp, de bouw en de exploitatie van maritieme producten.
De maritiem ingenieur dient daartoe inzicht te hebben verworven in de maatschap-pelijke gevolgen van zijn handelen en in staat te zijn persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen voor de resultaten van zijn werk. Dit stelt bijzondere eisen aan de ingenieur. De maatschappelijke gevolgen van zijn handelen kunnen verstrekkend zijn. Dit betreft onder meer de duurzaamheid en betrouwbaarheid van het product tijdens de exploitatie, de voorzieningen voor de veiligheid aan boord van schepen en andere maritieme producten (op zee en in binnenwateren), en de gevolgen van calamiteiten tijdens de exploitatie (aanvaringen, strandingen en andere gevallen).
De maritiem ingenieur is in staat om tijdens het ontwikkelen en ontwerpen van het product voortdurend technische compromissen te vinden tussen conflicterende eisen waarbij hij/zij zich realiseert dat het eindproduct wordt vastgelegd in begrippen die gekoppeld zijn aan prestaties die niet door middel van prototypes kunnen worden bepaald. Tijdens de bouw moet het resultaat "in één keer goed" zijn.
Doelstellingen met betrekking tot de werkwijze van de ingenieur
De maritiem ingenieur dient zowel zelfstandig als in teamverband door analyse en synthese innoverend te kunnen werken op één van de maritieme vakgebieden, waarbij hij/zij over voldoende kennis van andere (maritieme) vakgebieden dient te beschikken om de effecten van bepaalde oplossingen in een groter verband te kunnen plaatsen en met deskundigen uit andere, niet maritieme vakgebieden te kunnen overleggen.
De maritiem ingenieur dient over de vereiste attitude te beschikken om de verworven kennis te kunnen toepassen in een bij uitstek internationaal opererende branche. Hij dient voldoende wetenschappelijke belangstelling te hebben om zijn kennis niet alleen op peil te houden maar ook te verdiepen en nieuwe ontwikkelingen te volgen c.q. te anticiperen.
5.2 Schema van de structuur van de opleiding Maritieme Techniek
Schema structuur opleiding6. Toelatingsbeleid
6.1 Toelating tot de aanvang van de opleiding
Zie hiervoor het Instellingsdeel van het Studentenstatuut.
6.2 Criteria voor het studie-advies aan het eind van het eerste jaar
Binnen de opleiding wordt geen bindend studie-advies na het eerste studiejaar uitgebracht.
Het door de opleiding uitgebrachte, niet bindende, studie-advies berust op het aantal behaalde studiepunten met speciale aandacht voor selectieve onderwijseenheden en is gebaseerd op de prognose van de studievoortgang. Persoonlijke omstandigheden worden niet bij het advies betrokken. Deze kunnen worden ingebracht bij een gesprek met de studie-adviseur naar aanleiding van het advies.6.3 Ingangseisen voor deelname aan tentamens en practica
Voor enkele 1e, 2e en 3e jaars practica worden ingangseisen gesteld. Zie de OER.
6.4 Criteria voor deelname aan uitwisselingsprogramma's
Voor deelname aan uitwisselingsprogramma=s zijn geen criteria vastgesteld. Indien de student binnen een uitwisselingsprogramma studie-onderdelen elders wil afleggen, dient hiervoor, voorafgaand aan de uitwisseling en na overleg met de coördinator, met de Examencommissie terzake een regeling te worden getroffen.
7. Duur en structurering van de opleiding
Het Kompas 1993-1994. Van het 4-jarige Doctoraal programma in Het Kompas 1994-1995.7.1 Duur van de opleiding
Het programma van de opleiding duurt vijf jaar (210 studiepunten).
Het programma van de vierjarige opleiding (168 studiepunten) kan tot 1 september 2000 worden afgelegd. Studenten die het vierjarige programma volgen en meer of minder vertraging hebben opgelopen, kunnen aan de hand van de overgangsregeling OVER4-5 (bijlage II) nagaan van welk onderwijsaanbod zij gebruik kunnen maken. Het 4-jarige Propedeuseprogramma is opgenomen in het
7.2 Structuur van de opleiding
De opleiding kent een structuur van cursusjaren. Het eerste cursusjaar is de Propedeuse. Het tweede cursusjaar is het Doctoraal 1e gedeelte. Het derde cursusjaar is het Doctoraal 2e gedeelte. Het vierde en het vijfde jaar vormen de afstudeerfase van de opleiding, het Doctoraal 3e gedeelte. Deze kan, behoudens goedkeuring door de Examencommissie, naar eigen voorkeur worden ingevuld.
7.3 De onderwijseenheid
Een onderwijseenheid is het geheel aan activiteiten, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de onderwijs- eenheid met voldoende resultaat aflegt, dient te beschikken.
De omvang wordt uitgedrukt in studiepunten, waarbij één studiepunt een studielast van veertig uren studie bedraagt.
8. Onderwijseenheden per fase
Het programma van de propedeuse is zo gekozen dat het oriënterend en selecterend voor de opleiding is. Indien de student tot de conclusie komt dat de opleiding niet aan zijn verwachtingen vol-doet, kan de studie-adviseur, mede op basis van de in de propedeuse behaalde resultaten, behulpzaam zijn bij verwijzing naar een andere opleiding.
Het Propedeutisch Programma Maritieme Techniek
In het kader van de trits ontwerp-bouw-gebruik worden in de eindtermen van de basisstudie drie elementen van de opleiding onderscheiden:
Het concipiëren en ontwerpen van maritieme producten.
De bedrijfsvoering bij de bouw en de exploitatie van maritieme kapitaalgoederen.
Het onderzoek op maritiem-technisch gebied (bijv. op het gebied van scheepshydromechanica en sterkte van zeegaande constructies).
De combinatie met een specialisatie in een van de drie boven-genoemde hoofdrichtingen, maakt de inzet van de ingenieur in de verschillende maritieme branches mogelijk.
8.2.1 Het onderwijsprogramma van het tweede cursusjaar
8.2.2 Het onderwijsprogramma van het derde cursusjaar
8.2.3 Het onderwijsprogramma van het vierde en vijfde cursusjaar
Het onderwijsprogramma van de laatste twee jaar wordt het hoofdvak genoemd. Het hoofdvakprogramma van de student wordt na overleg met de hoofdvakdocent conform de volgende regels vastgesteld.
Het hoofdvakprogramma heeft een omvang van 84 studiepunten.
Het vakkenpakket inclusief de bijbehorende oefeningen heeft een omvang van 28 studiepunten en bevat:
* minimaal 10 studiepunten Maritieme Techniek vakken (zie onderstaande D3-tabel)
* minimaal 6 studiepunten Maatschappij vakken.De stage heeft een omvang van 14 studiepunten.
De afstudeeropdracht heeft een omvang van 42 studiepunten.
De ontwerper van schepen of offshore eenheden concipieert vaartuigen zodanig, dat zij hun taak efficiënt en veilig kunnen uitvoeren tegen de laagste kosten op levensduur. Hierbij moet een synthese worden bereikt vanuit verschillende maritieme en niet-maritieme disciplines, rekening houdend met de specifieke wensen van de reder, de eisen gesteld door classificatiebureaus en overheidsinstellingen etc. Het profiel is vanzelfsprekend ontwerpgericht.
De maritieme werktuigkundige ontwerpt werktuigkundige/elektrische systemen en installaties aan boord van schepen en offshore eenheden. Hierbij is een hoofddoel de samenstellende componenten te integreren tot een optimaal functionerende, kosteneffectieve installatie. Het profiel is ontwerpgericht.
De ingenieur als rederijkundige heeft inzicht in en kennis van de scheepvaart en de exploitatie van schepen. De rederijkundige bestudeert de wijze waarop dit kan worden gerealiseerd d.w.z. stelt de "terms of reference" op een zodanige wijze vast dat de ontwerper over de juiste uitgangspunten beschikt. Het profiel is bedrijfs-kundig gericht.
De scheepshydromechanicus ontwikkelt en past methoden toe om het hydromechanisch gedrag van varende, drijvende of zwevende maritieme constructies te bepalen.
Dit betreft de scheepsbewegingen, de weerstand en voortstuwing in zeegang als vlakwater, het sturen, het manoeuvreren, de veiligheidsaspecten en de belasting van de constructie. Het profiel is onderzoekgericht.De specialisatie Constructie en Sterkte verzorgt onderwijs en verricht onderzoek op het gebied van de constructie en de sterkte van schepen en offshore eenheden, hun betrouwbaarheid en levensduurvoorspelling en hun trillingsgedrag. Het onderwijs betreft het hele vakgebied waaronder het conceptueel constructief ontwerp, de vaststelling van de belastingen, het berekenen van de responsies van de constructie daarop en het beoordelen van deze in het licht van het voor de constructie geldende draagvermogen. De belastingen en responsies worden zowel (quasi-)statisch als dynamisch (o.a. trillingen en geluid) bezien.
Specialisatie scheepsproductie
De specialisatie scheepsproductie behelst de kennis van methoden en technieken die betrekking hebben op het verkrijgen en realiseren van de opdracht voor de bouw van een schip.
Dit betreft enerzijds de "omgeving" van de scheepswerf, de bedrijfs-externe aspecten, zoals de markt met daarin optredende veranderingen, de daarbij behorende activiteiten als marketing, verkoop en inkoop, begrippen als product/markt combinaties, berekening van de kostprijs, project-financierng e.d. Anderzijds heeft dit betrekking op externe bedrijfsfactoren, gerelateerd aan de bouw van het schip, d.w.z. activiteiten als ontwerpen, tekenen (CAD/CAM en constructie), werkvoorbereiding, intern transport, te water laten, bewerkingen (fabricage), assamblage, de installatie van systemen, de organisatie van de productie met begrippen als informatiebeheersing, planning, productiviteit, kwaliteitszorg, modulaire bouw. De verkenning van de toepassing van nieuwe technieken voor bewerkingen en nieuwe materialen, robotisering, methoden voor de assemblage, is hier onlosmakelijk mee verbonden.
Tevens valt de binnenvaart onder de verantwoordelijkheid van de leerstoel.8.2.4 Structurering van de afsluitende fase in onderwijseenheden
Zie de uitwerking in verplichte vakken, keuzevakken, practica en opdrachten in het >Kompas=. Onder verplicht dient te worden verstaan dat de het desbetreffende onderdeel in het algemeen op de vakkenlijst van iedere student in de gekozen afstudeerrichting zal voorkomen.
8.2.5 Buiten-curriculaire activiteiten
In de opleiding vindt een aantal buiten-curriculaire activiteiten plaats die leiden tot het toekennen van studiepunten.
Studiepunten voor buiten-curriculaire activiteiten kunnen slechts worden toegekend in de specialisatiestudiefase. De buiten-curriculaire activiteiten dienen een aanzienlijke omvang te hebben (minstens overeenkomend/vergelijkbaar met 40 uren studielast) en dienen een duidelijke bijdrage te leveren aan de opleiding. Er kunnen in totaal per student maximaal twee studiepunten toegekend worden voor buiten-curriculaire activiteiten. Het voorstel tot toekenning van 1 studiepunt dient de instemming te hebben van de afstudeerhoogleraar. Over het toekennen van het studiepunt wordt besloten door de Examencommissie van de desbetreffende opleiding.
Voorbeelden van activiteiten waarvoor studiepunten kunnen worden toegekend:
succesvolle deelname aan een ontwerpwedstrijd
organisatie van en deelname aan een omvangrijke buitenlandse excursie en een goede verslaglegging daarvan.
De Faculteit vindt het verder belangrijk dat studenten zich ook naast het volgen van de opleiding ontplooien. Dit kan bijv. door deel te nemen aan het bestuur van de studievereniging of een studentenvereniging of door te participeren in de organisatie van activiteiten. De universiteit ondersteunt dit door bijv. toekenning van een bestuursbeurs of een bijdrage uit het Afstudeerfonds.
Studenten die aanspraak willen maken op deze ondersteuning moeten in een zo vroeg mogelijk stadium contact opnemen met de studie- adviseur. De Regeling Financiële Ondersteuning van de TU Delft beschrijft de beschikbare mogelijkheden.
9. Studielast en studeerbaarheid
In de tabellen in de Onderwijs- en Examenregeling is per onderwijseenheid aangegeven hoe groot de studielast is. De bepaling van de studielast van een onderwijseenheid vindt plaats op basis van in het verleden verrichte studietijdmetingen en wordt aangepast als uit enquêtes en evaluaties blijkt dat de feitelijke studielast voor de gemiddelde student aanmerkelijk afwijkt van de vastgestelde studielast. De berekening wordt gebaseerd op de bruto tijd, omvat-tende alle tijd die met het studeren in verband staat. Dit betreft onder andere voorlichting over de onderwijseenheid, het college, de zelfwerkzaamheid, het tentamen en de nabespreking van het tentamen.
Bij de vaststelling van het rooster wordt per onderwijsperiode bepaald hoe groot de studielast is. Uitgangspunt hierbij is te komen tot een onderwijskundig verantwoorde volgorde van de onder-delen van het programma en een zo gelijkmatig mogelijke spreiding van de studielast over deze perioden.
Ieder studiejaar van de opleiding heeft een studielast van 42 studiepunten (1680 uur). Door zorgvuldig na te gaan of de studielast per onderwijs-eenheid ook daadwerkelijk overeenkomt met de aangegeven last, is er een programma tot stand gekomen dat per jaar een gelijke studielast heeft.
Criteria voor de bepaling van studeerbaarheid worden gevonden in de definitie van een studeerbaar programma: Wij spreken van een studeerbaar programma wanneer er geen duidelijke belemmeringen vallen te constateren in de afstemming op de aanleg, voorkennis en leervermogen, op de interesse en eigen doelen van de studenten en als er voldoende rekening is gehouden met de omgevingsfactoren.
Deze definitie is tot stand gekomen op basis van de volgende rederingen:
Het studieprogramma wordt zo opgezet dat een optimaal resultaat kan worden gerealiseerd.
Het op een bepaald moment feitelijk bereikte leerresultaat is het resultaat van leerinspanningen van de studenten.
Gegeven de te bereiken eindtermen is het leerresultaat voor iedere student afhankelijk van de verhouding van de bestede tijd en de benodigde tijd.
De hoeveelheid tijd die een student besteedt is maximaal gelijk aan de beschikbare tijd en hangt verder samen met een eigen prioriteit-stelling.
De benodigde studietijd hangt af van aanleg, voorkennis en leer-vermogen van de student en de effectiviteit van het programma van de opleiding.
De studeerbaarheid geeft aan in welke mate het programma een nuttig beroep doet op de tijd van de student.
Hoe lang de student uiteindelijk over de studie doet, wordt bepaald door de studeerbaarheid van het programma, de voor de student benodigde studietijd en de beschikbare studietijd.
Om te komen tot waarborging van de studeerbaarheid worden het programma als geheel en de daarvan deel uit makende onderwijseen- heden periodiek kritisch geanalyseerd aan de hand van bovenstaande criteria. In de praktijk zal deze analyse zich richten op studie-concept, leerdoelen, eindtermen, leerstof, werkvormen, leermid-delen, toetsing, studielast, roosters, studievoortgang en personele organisatie. De opleidingscommissie, de Examencommissie en het docentenoverleg beoordelen de analyse en stellen zo nodig maatregelen voor.
De inroostering van de vakken is zodanig, dat voor elk vak de vereiste voorkennis aanwezig is.
Per tentamenperiode worden gemiddeld vier tentamens (met uit-zondering van hertentamens) ingeroosterd.
Het onderwijsrooster bevat voldoende ruimte voor zelfstudie om de aangedragen kennis van ieder afzonderlijk onderwijsmoment snel daarna te kunnen verwerken. Dit houdt in dat er maximaal zes parallelle cursussen ingeroosterd zijn.
10. Onderwijsvorm en praktische vaardigheden
10.1 Gehanteerde onderwijsvormen
In de voorgaande tabellen is per onderwijseenheid aangegeven wat de gehanteerde onderwijsvormen zijn. Dit betreft college, praktische oefening, project en opdracht. Bij sommige onderwijseenheden kan een combinatie zijn aangegeven.
10.2 Praktische vaardigheden
Praktische vaardigheden worden aangeleerd in de verschillende practica, projecten en bij de stage en de afstudeeropdracht.
10.3 Functie en doelen van de onderwijsvormen en praktische vaardigheden
Het doel van een hoorcollege is het demonstreren van de nieuwe leerstof, het uitleggen van notoir moeilijke punten, het geven van feedback op de gedane zelfstudie en het structureren van de komende zelfstudie uren.
Bij een instructie is de interactie tussen student en docent erop gericht de opgedane kennis gebruiksklaar te maken.
Een colstructie is een mengvorm van bovenstaande vormen, hierin wordt dus zowel nieuwe stof aangeboden als aandacht besteed aan het gebruiken hiervan.
Een practicum wordt gegeven om vaardigheden te oefenen.10.4 Aandeel van de gehanteerde onderwijsvormen op het totaal van het aantal studie uren
Per studiepunt (= 40 studie-uren) worden maximaal twaalf college-uren gegeven of maximaal vijf dagen practica.
10.5 Vrijstelling, compensatie en honorering van extra activiteiten
Indien de student extra activiteiten onderneemt in de vorm van het afleggen van extra onderwijseenheden, leidt dit niet tot vrijstelling of compensatie. Op verzoek van de student kunnen de studieresultaten in de administratie worden opgenomen als extra afgelegde onderwijseenheden. Deze worden als zodanig op de cijferlijst bij het diploma voor het afsluitende examen vermeld.
10.5.1 Onderwijsvormen of praktische vaardigheden die hiervoor in aanmerking komen
Voor de in het voorgaande bedoelde extra afgelegde onderwijseen-heden komen in aanmerking alle aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk hoger onderwijs aangeboden onderwijsvormen en praktische vaardigheden. Onderwijseenheden die met voldoende resultaat aan overeenkomstige instellingen in het buitenland zijn afgelegd kunnen hiervoor, behoudens toestemming van de examen-commissie, eveneens in aanmerking komen.
10.5.2 Criteria bij de beoordeling
Bij de beoordeling van de extra afgelegde onderwijseenheden geldt het criterium dat sprake is van een voldoend wetenschappelijk niveau.
10.5.3 Procedure
Indien de student met voldoende resultaat een extra onderwijseen-heid aflegt, verzoekt hij de examinator een schriftelijk bewijs hiervan. Met dit bewijs verzoekt de student de administratie om registratie dan wel in geval van een in het buitenland afgelegde onderwijseenheid, om toestemming van de Examencommissie voor registratie van deze uitslag.
11.1 Functie en doelen van studiebegeleiding
Algemene studiebegeleiding is gebaseerd op inventarisatie en analyse van studieproblemen in de opleiding en heeft ten doel het voorkomen, tijdig signaleren en oplossen van studieproblemen. Studiebegeleiding is bedoeld voor alle studenten in de opleiding.
11.2 Collectieve en individuele studiebegeleiding
11.2.1 Wijze en methoden van begeleiding
Het Faculteitsbestuur draagt zorg voor de instelling van de studiebegeleiding van studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van de oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. Hiervoor wordt jaarlijks het >Kompas= uitgegeven, waarin informatie is opgenomen die van belang is voor een goede voortgang van de studie. Na afloop van iedere onderwijs-/tentamenperiode worden de studieresultaten beoordeeld en zo nodig worden de aan het tentamen deelnemende studenten geënquêteerd. De uitkomsten van deze activiteiten worden aan de studie-adviseur ter beschikking gesteld. Deze kan besluiten individuele studenten voor een gesprek op te roepen. Studenten kunnen op ieder moment met de studieadviseur in contact treden voor overleg en advies over hun studievoortgang. Hiervoor moet een afspraak gemaakt worden.
In de eerste helft van het eerste jaar is een studiebegeleidings-systeem opgenomen dat er speciaal op gericht is om studenten bewust te laten omgaan met de overgang van VWO naar universiteit. Om de begeleiding goed aan te laten sluiten bij de belevingswereld van eerstejaars, worden groepjes eerstejaars begeleid door een docent en een getrainde ouderejaars student.
11.2.2 Vormen van begeleiding, overzichtstabel
Voor de begeleiding van de student zijn veel personen en instanties beschikbaar. In de volgende tabel is dit per onderwerp aangegeven. De met (vette) x aangegeven instantie is het eerst aanspreekbaar.
Hierbij worden de volgende afkortingen gebruikt:
DD : Desbetreffende docent
SA : Studie-adviseur
M : Eerstejaars mentor
OA : Onderwijsadministratie
S : Studenten Advies Bureau (Sta*D)
OD : OnderwijsdirecteurStudiebegeleiding
DD
SA
M
OA
S
OD
Overig
Voor de studie
Doelen, inhoud en aard van de studie
x
x
x
x
Benodigde kennis en startvaardigheden
x
x
Deficiënties
x
x
x
Propedeuse/doctoraal
Onderwijsorganisatie en personen
x
x
x
x
x
Rooster en leerplan
x
x
x
x
Didactische werkvormen incl. zelfstudie
x
x
x
Studieloopbaanbegeleidingen
x
Toetsen, examen en studievorderingen
x
x
x
x
Materiële voorzieningen en middelen
x
x
x
Keuzemogelijkheden
x
x
Het Kompas
Stage en stageplaatsen
x
x
x
Stagecoördinator
Stage buitenland
x
CICAT,Nuffic
Studieperiode in het buitenland
x
coördinator buitenland
Afstuderen
Scriptie
x
Afstuderen
x
x
x
Afstudeerdocent
Mogelijkheden arbeidsmarkt
x
x
x
Contactpersoon Subfaculteit
Solliciteren
x
x
Vervolgstudies
x
x
x
Afstudeerdocent
Keuze afstudeerprogramma
x
x
Studievoortgang
x
x
afstudeerdocent
Studieproblemen
x
x
x
Studiekeuze
x
x
x
Plannen en studeren
x
x
x
(Practicum)groep
x
Rechten, regelingen
Klachten over docenten
x
x
x
x
Aanvragen afstudeerfonds
x
x
Registratie van studievertraging
x
College van Beroep voor de examens
x
x
Inschrijvingsrechten en plichten
x
x
Voorlichting/uitleg regels en richtlijnen
x
x
x
x
x
Randvoorwaarden
Studiefinanciering
x
x
Tempobeurs/prestatiebeurs
x
x
x
Woning
x
Emancipatie
x
x
x
Handicap
x
x
x
Gezondheid
x
x
Psychologische test
x
x
Psychologische problemen
x
x
Ongewenste intimiteiten
x
x
Werkomstandigheden op de Subfaculteit
x
x
11.3 Wanneer komt men voor studiebegeleiding in aanmerking
In paragraaf 12.2.1 is reeds aangegeven dat de studieadviseur, indien daartoe aanleiding is, studenten kan oproepen voor overleg of advies. Het is niet verplicht op deze oproep te reageren, maar het wordt wel op prijs gesteld.
Indien een student van één van de andere vormen van studiebegeleiding gebruik wil maken, zal betrokkene zelf het initiatief moeten nemen. De wachttijd voor een afspraak met een studieadviseur is maximaal drie weken.
11.4 Spreekuren
Indien een docent, studieadviseur of begeleiders van stages, scripties en dergelijke een spreekuur hebben, is dit in het >Kompas= en op de publicatieborden in de Hal van het gebouw aangegeven.
11.5 In- en uitstroombegeleiding
Informatie voor de instromende studenten is zoveel mogelijk opgenomen in het >Kompas=. Daarnaast zijn er voor bepaalde onderwijseenheden, zoals practica, handleidingen beschikbaar.
Studenten, die besluiten de opleiding niet verder voort te zetten, wordt dringend aangeraden tijdig in contact te treden met de studieadviseur. Deze begeleidt de studenten bij een eventuele overgang naar een andere opleiding.
12. Beleid ten aanzien van stage en afstudeerproject
12.1 Functie en doelen van de stage
De in het programma van de opleiding opgenomen stages en de eerstejaars projectweek worden uitgevoerd bij een instituut of een bedrijf. De wijze van uitvoering is bedoeld als het zich eigen maken van expertise en/of een maatschappelijke oriëntatie op het vakgebied.
De eerste verplichte stage en de projectweek zijn geplaatst in het eerste studiejaar. De omvang bedraagt maximaal drie studiepunten. De tweede stage van 14 studiepunten is onderdeel van de afstudeer-fase.
De stages worden voor MT-studenten centraal binnen de Faculteit gecoördineerd. Indien een student zelf een stageplaats regelt, dan legt hij/zij het voorstel voor aan de stagecoördinator. Deze beoordeelt de aangeboden plaats en verleent de student, in geval van een positieve beoordeling, toestemming de stage op de desbetreffende plaats uit te voeren. De stage in de afstudeerfase komt mede tot stand in samenwerking met het beroepenveld.
De kosten voor het uitvoeren van de stage zijn voor rekening van de student. In sommige gevallen geeft het instituut of bedrijf een stagevergoeding. Voor stages in het buitenland zijn soms beurzen beschikbaar.
De beoordeling van de stage vindt plaats aan de hand van een door de student op te stellen verslag over de stage. Hierin dient in ieder geval te zijn opgenomen:
Een beschrijving van het bedrijf en de organisatie daarvan.
Een beschrijving van de opgedragen werkzaamheden en de resultaten daarvan.
Criteria voor de beoordeling zijn de wijze van verslaglegging en het wetenschappelijk dan wel technologisch niveau van de werkzaamheden en de verslaglegging daarvan.
12.2 Functie en doelen van afstudeerproject
Het afstudeerproject is bedoeld om de tijdens de studie opgedane kennis toe te passen op een probleem. Het is tevens bedoeld als een voorbereiding op de beroepspraktijk. Het afstudeerproject omvat het vijfde jaar van de opleiding. De omvang bedraagt 42 studiepunten. Het afstudeerproject kan zowel binnen als buiten de Faculteit worden uitgevoerd. De afstudeerhoogleraar blijft in beide gevallen verantwoordelijk voor de begeleiding en de beoordeling.
Het afstudeerproject wordt beoordeeld op de praktische uitvoering, de inhoud van de verslaglegging en op de mondelinge presentatie en de verdediging van het verslag. Criteria hierbij zijn creativiteit, productiviteit en een voldoende wetenschappelijke benadering van de gegeven opdracht, ook tot uitdrukking komend in de wijze van presenteren van de resultaten.
13. Organisatie tentamens en examens
13.1 Tentamens per onderwijseenheid
In ''Het Kompas'' is per onderwijseenheid aangegeven welke kennis, inzicht en vaardigheden zullen worden getoetst.
13.2 Toetsvormen
De hierna vermelde tentamens over de onderwijseenheden worden op de daarachter aangegeven wijze afgelegd:
Het propedeutisch examen
De tentamens over de onderwijseenheden van het propedeutisch examen worden schriftelijk of mondeling afgelegd.
Het afsluitend examen
De tentamens over de onderwijseenheden van het afsluitend examen worden schriftelijk of mondeling afgelegd.
Met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel en de in de tabellen als praktische oefening, practicum, project, stage of afstudeer-onderzoek vermelde onderwijseenheden geldt het met voldoende resultaat deelnemen aan deze eenheden als het behalen van het desbetreffende tentamen. In dat geval bestaat het tentamen alleen uit de beoordeling van de desbetreffende onderwijseenheid.
De tentamens over de onderwijseenheden van het vrij te kiezen afsluitende examen worden afgelegd op de wijze als in dit artikel ten aanzien van die eenheden is bepaald.
Aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examen-commissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.
De Examencommissie kan in bijzondere gevallen toestaan, dat wordt afgeweken van het bepaalde in de vorige leden.
Indien ten aanzien van een tentamen over een onderwijseenheid niet is aangegeven op welke wijze het zal worden afgelegd, wordt dit mondeling of schriftelijk afgelegd.
Mondeling af te nemen tentamens over onderwijseenheden worden op een door de examinator, na overleg met de examinandus, te bepalen tijdstip afgenomen.
Indien ten aanzien van een tentamen over een onderwijseenheid niet is aangegeven op welke wijze het zal worden afgelegd, omdat dat tentamen betrekking heeft op een onderwijseenheid dat niet in de opleiding wordt onderwezen, is het daaromtrent in de voor die eenheid geldende Onderwijs en Examenregeling bepaalde van toepassing, behoudens een hiervan afwijkende beslissing van de Examencommissie.
13.3 Het mondeling afleggen van tentamens
Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de Examencommissie anders heeft bepaald en de desbetreffende studenten daartegen geen bezwaar hebben.
Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de Examencommissie in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.
13.4 Bekendmaking van de uitslag en nabespreking van afgelegde tentamens
De examinator stelt direct na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.
De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd, en verschaft de administratie van de Faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijk bewijsstuk omtrent de uitslag aan de student. Deze uitreiking vindt plaats d.m.v. publicatie en 2 x per jaar verzending van de studieresultaten.
T.a.v. een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de Examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen.
Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 17, eerste lid, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens.
13.5 Inzagerecht
Na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen kan de student op zijn verzoek inzage verkrijgen in zijn beoordeeld werk. De periode waarbinnen deze mogelijkheid bestaat eindigt op het moment dat het cijfer is vastgesteld, d.w.z. op het moment dat het desbetreffende examen is afgelegd.
Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie van dat werk verschaft.
Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belangstellende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.De Examencommissie kan bepalen, dat de inzage of de kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op tenminste twee vaste tijd-stippen.
Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
13.6 Geldigheidsduur van tentamens
De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt.
In afwijking hiervan kan de Examencommissie m.b.t. een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.
13.7 Aanwezigheid- of deelnameverplichting
Er bestaat geen aanwezigheids- of deelnameverplichting voor het volgen van onderwijseenheden die in de vorm van colleges worden aangeboden. Voor praktische oefeningen geldt dat deze alleen met een voldoende resultaat afgelegd kunnen worden als alle daarvoor voorgeschreven opdrachten daadwerkelijk en op de daarvoor voor-geschreven plaats zijn uitgevoerd.
Onder fraude wordt verstaan
het handelen of nalaten van een examinandus dat erop is gericht het vormen van een juist
oordeel omtrent zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk te
maken.
In geval van fraude kan de Examencommissie de examinandus het recht ontnemen om gedurende
een door haar te bepalen termijn van ten hoogste één jaar één of meer door haar
daarbij aan te wijzen tentamens of examens aan de instelling af te leggen.
Deze beslissing wordt genomen op basis van het schriftelijk verslag over de geconstateerde
fraude.
In voorkomende gevallen kan een surveillant tot uitsluiting beslissen. De examinator
draagt er zorg voor dat terstond na afloop van het tentamen een verslag voor de
Examencommissie op schrift wordt gesteld, waarvan een afschrift aan de examinandus
verstrekt wordt.
De examinandus kan aan de Examencommissie verzoeken de uitsluiting ongedaan te maken. Bij
dit verzoek voegt hij een afschrift van het verslag, bedoeld in het derde lid, en zijn
schriftelijk commentaar daarop.
Voordat de Examencommissie een beslissing neemt op een verzoek, als bedoeld in het vierde
lid, stelt zij de examinandus en de examinator in de gelegenheid te worden gehoord.
Een uitsluiting heeft tot gevolg, dat geen uitslag wordt vastgesteld voor het
desbetreffende tentamen.
15. Evaluatie en kwaliteitszorg
Voor de evaluaties van
colleges en praktische oefeningen wordt gebruik gemaakt van het 'course evaluation'
systeem van de TU Delft. De evaluatie vindt plaats aan de hand van een uitgebreide
enquête.
De onderwijsdirecteur beziet per evaluatieperiode welke onderwijs-eenheden voor evaluatie
in aanmerking komen.
Bij de gebruikte evaluatie worden op een groot aantal aspecten geënquêteerd. De voor de
evaluatie benodigde enquête wordt schriftelijk en anoniem gehouden onder studenten die
aan het tentamen van de des- betreffende onderwijseenheid deelnemen. De eerder genoemde
enquête bevat vragen waarop met ''ja'', ''neen'' of ''geen mening'' kan worden
geantwoord. Tevens bestaat de mogelijkheid op de achterzijde van het desbetreffende
formulier opmerkingen te maken.
De uitkomsten van de evaluaties zijn openbaar en zijn op het Bureau van de Faculteit ter inzage. Een samenvattende rapportage wordt in ''De Koppeling'' gepubliceerd.
Na verwerking van de gegevens op de formulieren worden de uit-komsten door de onderwijsdirecteur met de docent besproken. De uitkomsten hiervan worden ter kennis gebracht van de Opleidings-commissie, waarbij de onderwijsdirecteur zo nodig en mogelijk aangeeft welke maatregelen zijn getroffen. De Opleidingscommissie kan aan de hand van de uitkomsten adviezen uitbrengen aan het Faculteitsbestuur.
Controle op de uitkomsten van de getroffen maatregelen vindt plaats door evaluatie van de betreffende onderwijseenheid in het volgende studiejaar.
De eindverantwoordelijkheid van de evaluaties berust bij het Faculteitsbestuur.
De regelingen met betrekking tot de toekenning van een beurs op basis van de studievoortgang zijn opgenomen in het Instellingsdeel van dit statuut.
Daarnaast geldt:
De berekening van het aantal behaalde studiepunten heeft betrekking op een geheel studiejaar; van 1 september tot en met 31 augustus.
Per berekening wordt per onderwijseenheid/examenonderdeel slechts eenmaal een volgens het examenreglement geldig cijfer in beschouwing genomen en wel het in die periode laatst behaalde cijfer.
Studiepunten voor onderwijseenheden waarvoor vrijstelling is verleend worden niet meegeteld indien de vrijstelling is verleend op basis van een prestatie die in het betreffende studiejaar is geleverd.
Voor vrijstellingen kunnen alleen studiepunten worden toegekend indien de bijbehorende studieprestatie is geleverd in een ander jaar dan in het jaar waarin de vrijstelling is verleend.
Voor de vaststelling van de studievoortgang komen alleen die onderwijseenheden in aanmerking die zijn opgenomen in de vastgestelde vakkentabel.
Onderwijseenheden behaald aan een buitenlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs kunnen eveneens in aanmerking komen indien de Examencommissie deze als gelijkwaardig equivalent van een in vakkentabel opgenomen onderwijseenheid beschouwd.
17. Studiekosten
Voor de opleiding is geen normbedrag aan studiekosten vastgelegd. In het >Kompas= is per onderwijseenheid aangegeven welke informatiedragers worden aanbevolen om aan te schaffen.
Studenten kunnen aan excursies die binnen een onderwijseenheid worden georganiseerd gratis deelnemen. Reis- en verblijfkosten die ten behoeve van een stage, een afstudeeropdracht of enig andere onderwijseenheid worden gemaakt, zijn voor rekening van de des- betreffende student.
Indien een student niet in staat is de hiervoor genoemde kosten te voldoen, zijn er geen mogelijkheden hierin door subsidie van de Faculteit te voorzien.
18. Voorlichting en informatievoorziening
In het kader van de informatievoorziening wordt het Studentensta-tuut aan alle eerstejaarsstudenten persoonlijk toegestuurd. Voor de ouderejaars is een exemplaar van het statuut verkrijgbaar bij de onderwijsadministratie. Verder is het statuut op internet beschikbaar voor alle geïnteresseerden.
Voorlichting aan studenten binnen de opleiding vindt voor een groot deel plaats door Het Kompas. Deze is voor aanvang van het studie- jaar beschikbaar. Daarnaast heeft de faculteit op internet een eigen website en zijn er binnen het Gebouw voor Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek publicatieborden en displays waarop medede-lingen worden gepubliceerd. De uitgave voor mededelingen van De Koppeling bevat eveneens mededelingen die voor studenten van de opleiding van belang zijn.
Het onderwijs-, practicum- en tentamenrooster worden bij Het Kompas gepubliceerd. Regelingen voor inschrijving voor practica en wijzigingen in het onderwijsrooster worden op de publicatie-borden en in
De Koppeling gepubliceerd. Publicatie vindt zo vroeg mogelijk plaats.Buitencurriculaire activiteiten, met name die door de studie-vereniging William Froude worden georganiseerd, worden op de publi-catieborden en in
De Koppeling gepubliceerd. Het Faculteitsblad De Koppeling probeert een zo goed mogelijk beeld te geven van de ontwikkelingen binnen de opleiding en de Faculteit. De besluiten van bestuursorganen van de Faculteit maken hiervan deel uit.De verantwoordelijke voor deze publicatie is gewoonlijk aan het eind van de publicatie weergegeven.
Voor zover van toepassing wordt onderwijzend en begeleidend personeel geselecteerd op de juiste opleiding. Voor beginnende docenten is er verplichte docententraining.
In geval van ziekte, zwangerschapsverlof of anderszins van docenten of de studieadviseurs wordt getracht op zo kort mogelijke termijn vervanging te regelen. Indien dit niet mogelijk blijkt zullen maatregelen worden getroffen om de studenten zo min mogelijk hinder hiervan te laten ondervinden.
20. Administratie
20.1 Onderwijsadministratie
Bij de Onderwijsadministratie van de Faculteit worden de door de studenten behaalde studieresultaten in een geautomatiseerd administratiesysteem opgenomen aan de hand van door de desbetref-fende docent ondertekende lijsten of cijfersbriefjes. Studenten kunnen tijdens de openingstijden van de administratie inzage krijgen in de voor de hun in de administratie opgenomen studiere-sultaten. De tentamenuitslagen worden op studienummer gepubliceerd op de publicatieborden.
20.2 Wijze van studievoortgangscontrole
De student ontvangt tweemaal per jaar, in februari en in juli, een schriftelijk overzicht van de behaalde studieresultaten. Indien daar vragen over zijn, moet de betrokken student zich richten tot de administratie.
De student ontvangt bovendien in september een overzicht van de behaalde studieresultaten in verband met de regelingen betreffende de studiefinanciering.
20.3 Regels voor inschrijving voor onderwijseenheden en tentamens
Binnen de afzonderlijke fasen van de opleiding heeft de student toegang tot het volgen van colleges en practica. Inschrijving voor tentamens dient uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de tentamendatum plaats te vinden op de daarvoor aangegeven plaats.
20.4 Uitvoering van de studievoortgangscontrole
De studieadviseur houdt toezicht op de studievoortgang van de studenten. Dit vindt onder meer plaats op de tijdstippen waarop de desbetreffende overzichten verschijnen.
20.5 Periode waarover de tentamengegevens worden bewaard
Gegevens over de tentamens van de studenten worden tenminste dertig jaar bij de Faculteit bewaard.
21. Vaststelling opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut
21.1 Procedure voor het opstellen van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut
Het opgestelde concept voor het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut is beoordeeld door het Faculteitsbestuur en voor advies voorgelegd aan de Opleidingscommissie. Deze commissie, voor de helft bestaande uit vertegenwoordigers van de studenten en voor de andere helft bestaande uit wetenschappelijke personeel brengt advies uit aan het Faculteitsbestuur. Het College van Bestuur stelt het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut vast na instemming van de Studentenraad.
21.2 Procedure voor wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut
Wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut zullen plaatsvinden overeenkomstig de procedure voor de vaststel-ling hiervan. Het Studentenstatuut wordt jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld.
Er vinden geen wijzigingen plaats die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op beslissingen die krachtens de daarvoor geldende regelingen genomen zijn door de Examencommissie.
Deze wijzigingen zullen bekend gemaakt worden op de eerder aangegeven wijze met betrekking tot wijze van informatievoorziening aan de studenten (zie artikel 18).
22.1 Klacht
Indien de student of een groep van studenten een klacht heeft betreffende de regeling en uitvoering van een onderwijseenheid, dan wel over de wijze waarop een bestuursorgaan of een medewerker van de faculteit zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, kan deze schriftelijk worden ingediend bij de onderwijsdirecteur van de opleiding. De onderwijsdirecteur neemt de klacht terstond in behandeling. Om te komen tot een oordeel hoort de onderwijsdirecteur de student(en) en de desbetreffende docent of medewerker. Uiterlijk veertien dagen na indiening van de klacht, de vakantieperioden uitgezonderd, deelt de onderwijsdirecteur zijn oordeel over de klacht dan wel de door hem getroffen maatregelen mee aan de desbetreffende student(en).
22.2 Bezwaar en beroep
In het instellingsdeel is aangegeven tegen welke beslissingen van organen van de Faculteit bezwaar en beroep open staat.
Bijlage 1
Onderwijs- en Examenregeling (OER)
Bijlage 2 Vrijstellingenbeleid voor
HBO-studenten
Bijlage 3 Regels en richtlijnen bij de
examens
Bijlage 4 Normen van de
Studie-Advies-Commissie
Bijlage 5 Overgangsregeling van 4 naar
5 jaar