Toepasselijkheid van het statuut
Dit statuut is van toepassing op het onderwijs en de examens van de opleiding Werktuigbouwkunde, verder te noemen: de opleiding.
De opleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit Ontwerp, Constructie en Productie, verder te noemen: de Faculteit.
Het statuut geldt voor studenten die het programma van de vierjarige opleiding volgen en voor studenten die het programma van de vijfjarige opleiding volgen. De tekst gaat nader in op de vijfjarige opleiding en bevat waar nodig verwijzingen naar de als bijlage 1 opgenomen Onderwijs- en Examenregeling, verder te noemen de OER, en naar de overgangsregeling van het vierjarig naar het vijfjarig programma, verder te noemen OVER4-5 die als bijlage 5 is opgenomen.
In dit statuut wordt verstaan onder:
de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Staatsblad. 1992, 593)laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 4 juli 1996 (Staatsblad 1996, 434);
student: hij of zij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;
propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, het eerste cursusjaar, als bedoeld in artikel 7.8 van de wet;
postpropedeuse: de postpropedeutische of afsluitende fase van de opleiding, het tweede tot en met het vijfde cursusjaar, die volgt op de propedeuse;
studie-onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding, af te sluiten met een beoordeling, in de zin van artikel 7.3 lid 2 van de wet;
practicum: een praktische oefening, als bedoeld in artikel 7.13, lid 2, sub c van de wet, in een van de volgende vormen: het maken van een werkstuk of een proefontwerp, het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, of het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. Hiertoe behoren de projecten die in het kader van thematisch onderwijs worden aangeboden;
keuzevak: een onderwijseenheid waarvoor kan gelden dat uit een bepaalde selectie moet worden gekozen;
tentamen: een onderzoek naar kennis, inzicht en/of vaardigheid van de examinandus met betrekking tot een bepaald onderdeel van de opleiding;
studiepunt: de omvang van een (deel van een) studie-onderdeel, waarbij één studiepunt gelijk is aan een studiebelasting van 40 uren.
Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het centrale deel van het Studenten Statuut.
1. Omschrijving van het onderwijs
1.1 Omschrijving van de opleiding
1.1.1 Onderwijsfilosofie en doelstellingen.
Een universitair gevormde Werktuigkundig ingenieur is door zijn/haar fundamentele vorming en opleiding in staat wetenschappelijke methoden en inzichten toe te passen bij het oplossen van technische problemen binnen het werktuigkundige vakgebied, waarbij analyse, synthese en evaluatie belangrijke factoren zijn. Hij/zij is in staat persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen bij het ontwikkelen, het toepassen en het overdragen van technische wetenschap en kennis, in het bijzonder bij onderzoek, conceptie, ontwerp, constructie, toezicht, directie en bij het HBO- en VWO-onderwijs.
Het vakgebied der Werktuigbouwkunde bestrijkt het gehele gebied van de technische wetenschappen waar werktuigen - als verzamelnaam van gereedschappen, machines, apparaten, instrumenten en installaties - en werktuigsystemen met hun hulpconstructies een rol spelen.
Het vakgebied is in de Faculteit ingedeeld in applicatiegebieden en fundamentele vakgebieden, waarin onderzoek wordt verricht en van waaruit onderwijs wordt gegeven. Deze applicatie- en fundamentele gebieden bieden afstudeermogelijkheden voor studenten. Om een goede studie te realiseren hebben zowel de grondslagen als een aantal applicatiegebieden hun plaats in de basisstudie. De basisstudie is het voor alle studenten gemeenschappelijke deel van de opleiding. Veel onderzoeksgebieden van de Werktuigbouwkunde kunnen in Delft worden bewerkt. Dit hangt mede samen met de profilering die met de zusterinstellingen is afgesproken.
Na de basisstudie vindt het afstuderen plaats. Teneinde een toepassingsgebied met voldoende diepgang te kunnen bewerken, is een aantal specialistische vakken ,behorende tot dat gebied, in de afstudeerfase opgenomen.
Het afstuderen is een begeleide oefening in het uitoefenen van het ingenieursberoep. Daarmee wordt bereikt dat een afgestudeerde snel inzetbaar is in functies in het verlengde van het afstudeergebied. Een afgestudeerde is na een half tot een jaar inzetbaar op een van de andere afstudeergebieden. Er wordt verondersteld dat de afgestudeerde zich zelfstandig de daarvoor vereiste kennis en vaardigheden kan eigen maken.
Afhankelijk van persoonlijke voorkeuren en wensen en het afstudeergebied, profileert de afgestudeerde zich meer als onderzoeker, productontwikkelaar/ontwerper of als bedrijfskundige. De keuzemogelijkheden binnen de afstudeerfase bieden zodoende iedere afstudeerder de gelegenheid zijn/haar sterke kanten te ontwikkelen. De opleiding verkiest een dergelijke individuele profilering boven een profilering in het programma door het aanbieden van verschillende stromen.
De hiervoor beschreven uitgangspunten karakteriseren de opleiding. Hieruit en uit de beschrijving van het vakgebied zijn de globale doelstellingen van de opleiding bepaald. De onderwerpen van het studieprogramma worden afgeleid door detaillering van de globale doelstellingen. Diepgang en zwaarte van de afzonderlijke onderwerpen zijn bepaald door hun samenhang en de eis dat het programma een evenwichtig geheel dient te zijn en een uitdaging voor de student. Herkenbaarheid en studeerbaarheid vereisen dat het programma aansluit op het VWO en duidelijke ingangsniveau's kent voor studenten met een afwijkende vooropleiding. De vorm en de organisatie van het onderwijs dient de zelfwerkzaamheid en de zelfstandigheid van de student te bevorderen. Het eerste jaar is bedoeld als selecterend voor wat het niveau van de verdere opleiding betreft en oriënterend voor wat het vakgebied betreft. Het voert de student van een systeem van begeleid leren tot zelfstandig studeren.
De universitaire opleiding voor Werktuigkundig ingenieur wordt gekenmerkt door:
hoog abstractieniveau, noodzakelijk voor het verrichten van innoverende werkzaamheden;
het gebruik van wetenschappelijke methoden en technieken;
een leeromgeving waar kennis wordt gemaakt met en zo mogelijk geparticipeerd in innovatie (zowel op het gebied van ontwerpen, produceren, als gebruiken) en grensverleggend onderzoek; maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel; toepassingsgerichtheid, waarbij de nadruk ligt zowel op de conceptuele fase van het ontwerp als op het multidisciplinaire maatschappelijke probleem.
1.1.2 Inhoud
De opleiding bestaat uit een propedeutisch en een afsluitend examen. Elk van deze examens omvat een aantal onderwijseenheden. In hoofdstuk 8 zijn de onderwijseenheden per studiejaar vermeld.
De onderwijseenheden van het eerste studiejaar behoren tot het propedeutisch examen. De onderwijseenheden van het tweede, derde, vierde en vijfde studiejaar behoren tot het afsluitende examen.
1.1.3 Methoden
Het programma van ieder studiejaar bestaat uit onderwijseenheden tot een omvang van 42 studiepunten (1680 studie-uren). Deze uren worden besteed aan colleges en het afleggen van (deel)tentamens, praktische oefeningen, projecten, individuele- en groepsopdrachten en het maken van verslagen daarover en zelfwerkzaamheid.
De opleiding wordt uitsluitend voltijds verzorgd.
Binnen het programma van de opleiding zijn geen flexibele leerwegen uitgewerkt in de zin dat één of meer onderwijseenheden door andere kunnen worden vervangen. Wel kan van de door het rooster opgelegde volgrode worden afgeweken, bijv. in het geval van studievertraging. Overleg met de studie-adviseur is dan aan te bevelen.
2. Verantwoording van de opleiding.
2.1 Relatie tussen de opleiding en wetenschapsgebied/beroepenveld
Gezien de breedte van de betrokken industriële sector en de vereiste diepgang in het onderwijs, biedt de Faculteit in het kader van de opleiding Werktuigbouwkunde een groot aantal afstudeerrichtingen aan. Hierdoor kan de a.s. werktuigkundig ingenieur zich in de ene of de andere richting profileren. Daarnaast is er de mogelijkheid bij de afstudeerrichtingen de nadruk te leggen op het aspect Technische Marketing.
De relatie tussen de opleiding en het wetenschapsgebied/beroepenveld komt in de hogere jaren van de opleiding in toenemende mate tot uitdrukking in de eindtermen van de afzonderlijke onderwijseenheden.
In vergelijking met opleidingen in het Hoger Onderwijs (HBO, HTS) heeft de opleiding Werktuigbouwkunde een hoger abstractieniveau en omvat zij elementen die de afgestudeerde in de beroepspraktijk in staat stelt een wetenschappelijk verantwoorde benadering te kiezen. Daardoor is de afgestudeerde werktuigkundig ingenieur inzetbaar in leidinggevende functies in het bedrijfsleven en is hij geschikt voor functies op het gebied van de werktuigbouwkunde bij ingenieursbureau's en bij de (semi)overheid.
2.2 Omschrijving en analyse van het beroep (beroepsprofiel)
In elk afstudeergebied kan de student zich profileren als ontwerper, onderzoeker of als bedrijfskundige. Het spreekt vanzelf dat er afstudeerrichtingen zijn die zich vooral richten op één van de genoemde profielen.
Naast het afstuderen bij een leerstoel kent het programma de afstudeervariant Technische Marketing die, gezien de belangstelling, in een behoefte voorziet.
3. Visie op de kennisoverdracht
Leren vereist het actief opdoen, abstraheren, interpreteren, becommentariëren, verwerken en toepassen van nieuwe leerstof. De student wordt hierin gestimuleerd door de docent, die niet alleen nieuwe kennis aandraagt, maar de studenten ook inspireert om de nieuwe kennis te gaan verwerken. Ook de gekozen onderwijsvormen activeren en inspireren de studenten, zodanig dat voldoende gerichte zelfstudie wordt uitgelokt. Met name de projecten, waarbij in groepen gewerkt wordt aan uit de praktijk ontleende opdrachten, zijn bedoeld om alle genoemde aspecten van het studeren te leren.
Als de stof zich daarvoor leent, wordt er zoveel mogelijk gewerkt met opdrachten, gerelateerd aan de beroepspraktijk. Dit lokt het uitwisselen van kennis tussen studenten uit en stimuleert de zelfstudie. Zodoende wordt er een zo goed mogelijke balans bereikt tussen instructies, practica, opdrachten, projecten en hoorcolleges.
De colleges en practica van eenzelfde deelgebied worden in de meest logische volgorde ingeroosterd.
4. Uitgangspunten voor de inrichting en opbouw van de opleiding
4.1 Kennisoverdracht en het aanleren van vaardigheden
In het verplichte (uniforme) basisprogramma van de eerste tweeënhalf studiejaren wordt getracht de student kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn om als werktuigkundig ingenieur te functioneren. Halverwege het derde jaar moet een keuze worden gemaakt uit de afstudeerrichtingen.
4.2 Keuzevrijheid t.a.v. het samenstellen van het onderwijspakket
In de afstudeerfase, bestaande uit de tweede helft van het derde jaar, het vierde jaar en vijfde studiejaar, kiest de student, binnen randvoorwaarden en onder goedkeuring van de afstudeerhoogleraar, een aantal onderwijseenheden, en bestaat de mogelijkheid door het kiezen van onderwerpen voor de scriptie en de afstudeeropdracht een eigen invulling of specialisatie aan de opleiding te geven. In dit deel van de opleiding wordt de kennis uit het verplichte deel geïntegreerd toegepast.
5. Doelstellingen van de opleiding Werktuigbouwkunde.
Aan het einde van de doctorale fase dient de student:
Zelfstandig en in teamverband door analyse en synthese innoverende activiteiten te kunnen verrichten op een deelgebied van de Werktuigbouwkunde;
Inzicht te hebben verworven in de maatschappelijke gevolgen van zijn/haar handelingen en in staat te zijn persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen voor de resultaten van zijn/haar werk;
Over de vereiste attitude te beschikken om het voorgaande operationeel te krijgen.
5.1 Vertaling van de doelstellingen in eindtermen
ad a Het onderkennen van problemen binnen de Werktuigbouwkunde zowel van nieuwe ontwikkelingen als van bestaande zaken die wijziging of optimalisatie behoeven;
Het kunnen formuleren en analyseren van een probleem, dit probleem tot een model kunnen transformeren en het probleem kwalitatief en/of kwantitatief kunnen beschrijven, analyseren en het gedrag voorspellen met behulp van de wis- en natuurkunde.
Het systematisch en methodisch kunnen zoeken naar oplossingen, de meest geschikte kunnen kiezen op grond van de relevante informatie. Het gedrag van het gekozen systeem op basis van de modelvorming kunnen beschrijven. Het vertalen van de oplossing in een ontwerp etc.ad b Het onderkennen van de relaties tussen techniek en samenleving en van de maatschappelijke relevantie van technische problemen;
Het onderkennen van verschillen tussen natuurweten-schappelijk gefundeerde wetten en wetmatigheden waarbij de mens als individu of als groep is betrokken.ad c Gevoel voor de grenzen van eigen kennis en vaardigheden op gebieden van juridische, economische, sociale, ethische en morele aard, alsmede op het gebied van andere technische wetenschappen;
Overtuigdheid van de noodzaak om deskundigen te raadplegen;
Begrip voor het iteratieve karakter van vele processen en in staat zijn tot het werken met onvolledige informatie;
Gericht zijn op de ontwikkeling van zijn/haar creatieve vermogens.
5.2 De uit de doelstellingen afgeleide onderwerpen van het onderwijsprogramma.
Mechanica van vaste stoffen en vloeistoffen, modelvorming en Eindige Elementen Methoden.
Meet-, systeem- en regeltechniek, modelvorming en simulatietechnieken, gevoeligheidsanalysen.
Wiskunde, fysica, thermodynamica en materiaalkunde.
Ontwerp en fabricagemethoden, inclusief de organisatie van de productie, schaalwetten, CAD, werktuigkundige processen, systemen en constructies.
Werken aan multidisciplinaire problemen, zoals mechatronica, grondstoffen en milieu en hergebruik, medische techniek, veiligheid.
Experimenteren, experimental design, planning van werkzaamheden.
Grondslagen van arbeidsrecht, bedrijfssociologie, bedrijfsorganisatie en bedrijfskunde.
Schriftelijk en mondeling rapporteren.
Kritisch beschouwen van internationale vakliteratuur.
Zelfstandig, al dan niet in groepsverband, oplossen van multidisciplinaire/maat-schappelijke) problemen.
6. Toelatingsbeleid5.3 Schema van de structuur van de opleiding Werktuigbouwkunde.
6.1 Toelating tot de aanvang van de opleiding
Zie hiervoor het Instellingsdeel van het Studentenstatuut.
Binnen de opleiding wordt een studie-advies aan het einde van het eerste studiejaar uitgebracht.
Het door de opleiding uitgebrachte, niet bindende, studie-advies berust op het aantal behaalde studiepunten en is gebaseerd op de prognose van de studievoortgang. Persoonlijke omstandigheden worden niet bij het advies betrokken. Deze kunnen worden ingebracht bij een gesprek met de studie-adviseur naar aanleiding van het advies.
Voor enkele 1e, 2e en 3e jaars practica zijn op onderwijskundige gronden ingangseisen gesteld. Zie de als bijlage opgenomen Onderwijs- en Examen Regeling (OER).
Voor deelname aan uitwisselingsprogramma's worden de volgende regels gehanteerd:
de studie kan naar verwachting binnen 6,5 jaar worden afgerond;
beheersing van de taal dan wel het volgen van een taalcursus voorafgaand én tijdens het verblijf;
goedkeuring van de Examencommissie vooraf van het programma.
7. Duur en structurering van de opleiding
7.1 Duur van de opleiding
Het programma van de opleiding duurt vijf jaar (210 studiepunten)
Het afsluitende examen van het vierjarige programma (168 studiepunten) kan tot 1 september 2000 worden afgelegd. Studenten die het vierjarige programma volgen en vertraging hebben opgelopen kunnen aan de hand van de overgangsregeling OVER4-5 (bijlage II) nagaan van welk onderwijsaanbod zij gebruik kunnen maken. Het 4-jarige Propedeuse programma is opgenomen in de W-patroon 1993-1994. Het 4-jarige Doctoraal programma in de W-patroon 1994-1995.
De opleiding kent een structuur van cursusjaren:
vierjarige programma's
P-examen: 1e jaar
D1-examen: 2e jaar
D2-examen: 3e en 4e jaarvijfjarige programma's
P-examen: 1e jaar
D1-examen: 2e jaar + 1e helft 3e jaar
D2-examen: 2e jaar + 4e en 5e jaarvijfjarige programma's vanaf 97/98
P-examen: 1e jaar
D1-examen: 2e jaar
D2-examen: 3e jaar
D3-examen: 4e en 5e jaar7.3 De onderwijseenheid
Een onderwijseenheid is het geheel aan activiteiten, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de onderwijseenheid met voldoende resultaat aflegt, dient te beschikken. Onderscheiden onderwijseenheden zijn vakken, practica, projecten en opdrachten.
De omvang wordt uitgedrukt in studiepunten, waarbij één studiepunt een studielast van veertig uren studie bedraagt.
8. Onderwijseenheden per fase
Het programma van de propedeuse is zo gekozen dat het oriënterend en selecterend voor de opleiding is. Indien de student tot de conclusie komt dat de opleiding niet aan zijn verwachtingen voldoet, kan de studie-adviseur behulpzaam zijn bij verwijzing naar een andere opleiding. De gedetailleerde inhoud van het eerste cursusjaar staat in de volgende tabel.
8.2 De doctorale fase
8.2.1 Het onderwijsprogramma van het tweede cursusjaar is als volgt
8.2.2 De volgende tabellen geeft het onderwijsprogramma vanaf de eerste helft van het derde cursusjaar (programma 1997-1998) weer: Voor vormeisen zie het OER en de specialisaties.
Het vakgebied Technische Mechanica omvat de mechanica van vaste stoffen, in het bijzonder gericht op technische toepassingen en ontwikkelingen. Hierbij is de aandacht enerzijds gericht op de ontwikkeling en implementatie van nieuwe theorieën en nieuwe methoden en anderzijds op de utilisatie hiervan in de ingenieurspraktijk. Het gaat hierbij om een breed scala van toepassingen, zoals de analyse en/of optimalisatie van drukvaten, apparaten, machineonderdelen, verpakkingsmaterialen, vormgevingsprocessen, manipulators, offshoreconstructies, transportmiddelen, olie-exploratiemiddelen, folietransportsystemen, prothesen, enz., veelal gericht op de verbetering van het functioneel gedrag, de betrouwbaarheid en/of de levensduur. Vanwege het brede toepassingsgebied vinden jonge ingenieurs met een "mechanica achtergrond" dan ook posities in zeer uiteenlopende sectoren.
De werktuigbouwkunde is niet voor te stellen zonder ten opzichte van elkaar bewegende delen. Met daaraan verbonden de eis om wrijving en slijtage tussen deze delen te beheersen, is de betekenis van tribotechniek duidelijk. Door diverse ontwikkelingen in de industrie is er een groeiende behoefte aan ingenieurs met een gedegen tribotechnische kennis. Enkele voorbeelden van deze ontwikkelingen komen voort uit de steeds hoger gestelde eisen ten aanzien van levensduur, betrouwbaarheid, onderhoud, nauwkeurigheid, en milieubelasting (quality assessment).
Het onderzoek en afstuderen is opgebouwd rond het thema: ontwerpen op bedrijfszekerheid met slijtage als bezwijkmechanisme.De specialisatie Vezelversterkte kunststoffen richt zich op hoogwaardige toepassingen van vezelversterkte kunststoffen in de werktuigbouw. Tevens wordt aandacht besteed aan flexibele vezelconstructies die worden gebruikt als versterkingsmateriaal. In de opleiding kan het accent hetzij op het ontwerpen hetzij op het vervaardigen worden gelegd, in overleg met de desbetreffende specialisatiestudent. Afhankelijk van de interesse van de student kan bij de indeling van de specialisatiestudie binnen de gestelde regels worden afgeweken van de verdeling van het aantal studiepunten over colleges en oefeningen, praktisch werken en individuele opdrachten.
De vakgroep stromingsleer richt haar onderzoek op het beschrijven van stromingsverschijnselen uit de praktijk. Voorbeelden van onderzoek zijn: vermindering van wrijvingsweerstand door fijne groeven op oppervlakken aan te brengen of door het toevoegen van minieme hoeveelheden polymeren, het scheiden van waterdruppels uit olie en het transport van twee fasen (gas/vloeistof) in pijpleidingen. Het onderzoek is vaak te kenmerken als 'basis onderzoek'. Dit wil zeggen dat er niet alleen gekeken wordt naar het hoe maar ook naar het waarom van verschijnselen. Naast experimenteel en numeriek werk wordt er ook theoretisch werk gedaan.
Dit betreft een nieuwe specialisatiestudie die met ingang van de cursus 1996n1997 van start gaat. Micromechanica van materialen beweegt zich op de grens tussen construerende disciplines (werktuigbouw, etc.) en materiaalkunde, om daartussen een betere integratie tot stand te brengen. De manier om deze integratie tot stand te brengen, is via het leggen van de relatie tussen de inwendige structuur van het materiaal en de daaruit voortvloeiende mechanische eigenschappen die voor de toepassing van belang zijn: de zgn. structuureigenschaprelaties. Dit nu is precies de doelstelling van micromechanica: een betrekkelijk jonge, multidisciplinaire aanpak om het gedrag in het "groot" te verklaren aan de hand van structuur in het "klein". Omgekeerd kan langs deze lijn vanuit de gewenste materiaaleigenschappen, de benodigde microstructuur worden ontworpen.
De Systeem- en Regeltechniek richt zich op de ontwikkeling van theoretische concepten voor het modelleren en regelen van complexe systemen en daarnaast het toepasbaar maken van de ontwikkelde methodieken op een breed veld van praktische toepassingen veelal samen met industriële partners.
De theoretische aandachtsgebieden zijn de systeemidentifikatie en de ontwerpmethodieken voor robuuste multivariabele regelingen.
De toepassingsgebieden zijn enerzijds de geavanceerde procesregelingen en anderzijds de hoogwaardige servo-systemen voor bewegingssystemen met meerdere vrijheidsgraden.
De sterke interaktie tussen het theoretische werk en de industriële toepassingen komt voort uit het idee dat dit zal leiden tot een aanzienlijke verbetering van de bestaande regelkwaliteit. Het optimaliseren van het opereren van complexe systemen, uit de procesindustrie zowel als uit de mechatronische wereld zal een zwaartepunt de komende jaren blijven.Mens-machinesystemen en Microtechniek
In het vakgebied Mens-Machine Systemen beschouwt men niet alleen de besturing en het gebruik van o.a. instrumenten en voertuigen door de mens, maar ook het bewaken en regelen van complexe industriële installaties, medische systemen en transportsystemen. Fundamentele inzichten uit de systeem-, meet- en regeltechniek zijn bij het ontwerpproces en bij de bestudering van Mens-Machinesystemen essentieel: identificatie, waarneembaarheid, regelbaarheid, open loopgedrag, geregeld gedrag etc. De sectie heeft specialistische toepassingen in de Medische Techniek. Hierin heeft ook de Microtechniek belangrijke toepassingen.
Transport- en Logistieke Systemen
Hier worden de volgende specialisaties onderscheiden:
Bij de specialisatie Grootschalige Transportsystemen wordt de samenhang beschouwd tussen de verschillende schakels in de transportketen en de aansluiting tussen de vervoersmiddelen, om te komen tot een integrale beheersing van de goederenstroom. Voor de aansluiting tussen de vervoersmodaliteiten wordt veel aandacht besteed aan de knooppunttechnologie. Het onderzoek is gerich top verbeteringen op het gebied van gecombineerd vervoer en de ontwikkeling van innovatieve transportsystemen.
De specialisatie Logistieke Techniek omvat systemen voor externe logistiek en systemen voor interne logistiek. De externe systemen betreffen het transport en de logistiek tussen verpreide lokaties, zowel regionaal, continentaal en intercontinentaal. De interne systemen omvatten lucht- en zeehaven, terminals, distributiecentra, magazijnen, transferia en dergelijke. Belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen doen zich voor in de vorm van schaalvergroting en intensiviering van het vervoer, de toepassingen van telematica en informatietechnologie, de tendens tot technische automatisering en ketenintegratie. Ook worden steeds strengere eisen gesteld aan de belasting van het milieu en het verbruik van natuurlijke hulpbronnen. Het onderzoek is gericht op de ontwikkeling van krachtige configureerbare transport- en besturingssystemen: werktuigen, voertuigen, infrastructuur en inrichting. Een belangrijk deel van het onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met partners uit de industrie.
De specialisatie Voertuigtechniek betreft de techniek van het beheerst verplaatsen van personen en goederen met behulp van voertuigen (weg- én railvoertuigen). Naast sterkte-technische eisen spelen hierbij een belangrijke rol: veiligheid in het verkeer, interactie voertuigeigenschappen en wegontwerp, trillingscomfort en bescherming van inzittenden en lading, energieverbruik, snelheid en efficiency, besturings- resp. Geleidingseigenschappen. In het onderzoek nemen de aspecten van de dynamica, de regeltechniek en de mechatronica een belangrijke plaats in.
Hier worden de volgende specialisaties onderscheiden:
De specialisatie Baggertechnologie staat dicht bij de civiele techniek en kent twee specifieke aandachtsgebieden: werktuigen voor de baggertechniek en de tunnelboortechniek. In beide gevallen is er sprake van een confrontatie van machines met grond en water. Daarom spelen bij het ontwerp van dit soort werktuigen, naast constructieve overwegingen, de stromingsleer en grondmechanica een belangrijke rol. Dit vormt een substantieel deel van het onderwijs en onderzoek. Ook de Meet- en Regeltechniek is belangrijk bij de besturing van baggerwertuigen en tunnelboormachines.
Bij de specialisatie Transporttechniek staat bij het onderwijs en onderzoek centraal het beheerst verplaatsen van goederen, zoals containers, pallets, koffers en stortgoed.
Onderwijs en onderzoek zijn gericht op het ontwerpen van de werktuigen. Daarbij wordt ontwerperscreativiteit gecombineerd met de toepassing van de basisvakken in de werktuigbouwkunde. De eisen van de werktuigen volgen uit de analyse van het transportsysteem waarin de werktuigen functioneren. Er is dan ook een sterke affiniteit met de sectie Transport- en Logistieke Systemen. Moderne ontwikkelingen zijn alternatieve concepten van werktuigen en vervoersfaciliteiten voor het transport door tunnels, over de weg, over het water en over het spoor. Daarbij is de automatisering en de toepassing van de mechatronica een belangrijk punt van studie.
Apparatenbouw voor de Procesindustrie
De sectie apparatenbouw voor de procesindustrie vormt een brug tussen de faculteiten WbMT en STM.
Er wordt onderwijs gegeven en onderzoek gedaan op het gebied van:
scheidingsprocessen en -apparaten
industriële kristallisatie en schone technologie
werktuigbouwkundige aspecten van apparaten voor de procesindustrie
Het onderzoek is gericht op verbetering van de apparaten en processen, hetgeen tot een betere procesbeheersing, besparing van grondstoffen en energie moet leiden.
Momenteel wordt onderzoek gedaan aan diverse aspecten van precipitatie en kristallisatie en kristallisatoren, aan destillatie-/absorptie-/desorptie-, extractie-, membraanscheidings- en adsorptiesystemen, aan apparaten voor vast/vloeistofscheiding en aan maalapparaten.
Het werkgebied van de sectie Apparatenbouw voor de procesindustrie ligt op het raakvlak van de werktuigbouwkunde en de chemische technologie. Het laboratorium voor Apparatenbouw biedt dan ook plaats aan zowel werktuigbouwkundige afstudeerders als aan doctoraalstudenten van de Faculteit der Scheikundige Technologie en Materiaalkunde.Het kunnen blijven voorzien in de behoefte aan energie is een wezenlijk element voor het voortbestaan van onze samenleving. De afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat de voorraad fossiele brandstoffen uit onze eindige energiebronnen toch beperkt is en dat we met deze voorraad zeer zuinig moeten omspringen. Hier komt nog bij dat de fossiele brandstoffen, die in de komende jaren onze energievoorziening veilig zullen moeten stellen, zeer grote problemen kunnen geven voor het milieu.
Wat kan de specialisatiestudent verwachten?
Een verdere verdieping in de thermodynamische aspecten bij de energievoorziening.
Uitvoeren van analyses betreffende de toekomstige energieverzorging.
Ontwikkelen van nieuwe processen, waarbij zowel de statische als dynamische aspecten grote aandacht krijgen.
Opstellen van modellen voor de beschrijving van het gedrag van machines en apparaten in een energiesysteem.
Inzicht in werking, toepassingen en onderhoud van gasturbines.
Het doel van de klimaatregeling is het scheppen van een behaaglijk binnenklimaat voor mensen en optimale condities voor producten en processen. Voorts wordt hiertoe gerekend het tegengaan van milieuvervuiling door middel van stofafscheiding uit de afvoergassen van bepaalde processen en uit de lucht in fabriekshallen.
In het verleden werd uitsluitend gestreefd naar een behaaglijk binnenklimaat en werd minder gelet op het hiermee gepaard gaande energieverbruik. Momenteel en ook in de toekomst is energiebesparing evenwel een belangrijke doelstelling en de klimaatregeling kan hieraan veel bijdragen.Voor het omzetten van warmte in arbeid is de gasturbine een mogelijkheid. Voor de voortstuwing van vliegtuigen is het de motor bij uitstek. In verschillende andere toepassingsgebieden is de gasturbine, dank zij de technische ontwikkelingen die deze nog steeds doormaakt, sterk in opkomst. Dat is bijvoorbeeld het geval in de elektriciteiten-opwekking waar door de combinatie van gas- en stoomkringlopen zeer efficiënte installaties worden gerealiseerd. Ook in Nederland nemen zowel het gebruik van gasturbines als de industriële bedrijvigheid in systeemontwerp, fabricage, onderhoud en reparatie sterk toe. Het onderwijs in gasturbines is gericht op inzicht in de thermodynamische en aërodynamische processen en de relatie daarvan met de concrete uitvoering voor een specifiek toepassingsgebied.
Deze specialisatie leidt op voor organisatorische staf- en lijnfuncties vooral in de industrie.
De verplichte- en keuzevakken geven, naast een aantal technische vakken, een kennisuitbreiding op de gebieden van informatiesystemen, operations research, economie, sociologie, psychologie en bedrijfskunde. Naast deze colleges werken de studenten in een werkgroep. Deze werkgroep loopt gedurende één jaar en start alleen in februari. Aan deelname zijn voorwaarden verbonden; zie hiervoor de desbetreffende opmerkingen bij het programma-overzicht en de vakkenlijsten. Het hoofddoel is daarbij de student te leren een complex bedrijfsprobleem wetenschappelijk methodisch te analyseren en daarna tot een aanvaardbare oplossing te komen. Er wordt gewerkt in grotere of kleinere groepen en soms individueel. Veel nadruk ligt daarbij op het leren ontwikkelen van modellen als hulpmiddel voor de analyse van een gegeven organisatieprobleem.De specialisatie Productietechniek richt zich op het totale vervaardigingstrajekt van discrete producten. Hierin spelen de vervaardigingsprocessen en de machines en gereedschappen een belangrijke rol. Naast de technische kennis hiervan is ook de kennis van het gebruik van productiemiddelen in een industriële omgeving, de technische bedrijfsvoering, van belang. Bij het ontwerpen van productiesystemen komen naast de genoemde onderwerpen ook de aspecten informatieverwerking, economie, organisatie, milieu, etc. aan de orde. Een zwaartepunt binnen de specialisatie wordt gevormd door de flexibele automatisering van productiesystemen: groepen van geautomatiseerde productiemachines, samengebracht in cellen, die worden bestuurd door computers of netwerken van computers.
Het ontwerpen van machines is een creatief proces waarbij het bedenken, evalueren en vastleggen van oplossingen de belangrijkste activiteiten zijn. In de sectie Ontwerpkunde houden we ons bezig met de methodologie van het ontwerpen. Omdat de bestaande methodologieën nogal abstract zijn, koppelen we onze onderzoeken zoveel mogelijk aan situaties die in het bedrijf kunnen optreden. Een korte stage bij een bedrijf kan dan ook heel goed deel uitmaken van je afstudeerwerk. De onderzoeken c.q. opdrachten hebben altijd betrekking op een deelgebied. Het kan betekenen dat je een CAD-implementatie voor een bedrijf maakt, het kan ook zijn dat je een heel nieuw ontwerpgereedschap maakt voor een bepaalde klasse van problemen. In de sectie houden we ons thans veel bezig op het gebied van voorontwerp van machines. Computers spelen een natuurlijke rol binnen deze specialisatie.
Bedrijfsmechanisatie en leer der mechanismen
Bedrijfsmechanisatie houdt zich bezig met het ontwerpen van nieuwe en het analyseren en verbeteren van reeds bestaande productiemachines en -processen. Hiervoor is een grondige kennis van ontwerpen en van de beschikbare technische middelen (besturingen, mechanische- en servo-gestuurde aandrijvingen, sensoren en elektronische meetsystemen) nodig, evenals inzicht in de toepassingsmogelijkheden. Door middel van opdrachten voor en in het bedrijfsleven wordt deze kennis getoetst en toegepast. Hierdoor blijft de sectie tevens goed zicht houden op de continu veranderende behoefte van het bedrijfsleven.
Het gebied van de onderhoudskunde omvat de inrichting en organisatie van de functie onderhoudsmanagement in relatie tot de productie- of operationele functie in industriële bedrijven, de onderhoudstechnologie, gericht op het handhaven van het vereiste onderhoudsgedrag van technische systemen en de onderhoudsengineering, gericht op de realisatie van het onderhoudsgedrag en de middelen die zijn vereist voor het toekomstig onderhoud in de ontwerp- en engineeringfase van technische systemen.
Maritieme Dieselmotoren is een specialisatie met nadruk op de interactie tussen componenten en subsystemen waaruit de dieselmotor is opgebouwd (systeembenadering). Ook is de aandacht gericht op de (maritieme) toepassing en de exploitatie (onderhoud). Hoewel deze specialisatie met het oog op de toepassing is ingedeeld bij Maritieme Techniek, lopen er duidelijk lijnen naar de vakgroep Proces en Energie. Als machine hoort de dieselmotor in de warme werktuigbouw, vandaar dat de specialisatiestudie inhoudelijk verwant is aan Energievoorziening, met name de afstudeervarianten Gasturbines en Verbranding.
Materiaalkunde voor Werktuigbouwkunde
De specialisatiestudie is gericht op werktuigbouwkundige aspecten van de productie, de toepassing en het eigenschappenonderzoek van constructiematerialen. Bij de materiaal- productie valt de aandacht op ontwikkeling van procesapparatuur en op de sturing van productieprocessen. Bij de materiaaltoepassing komen vooral de materiaalkeuze in verband met vormgevingstechnieken en verbindingsmethoden en het langeduurgedrag van materialen aan de orde (kruipen, vermoeiing, slijtage). Het materiaalonderzoek richt zich in sterke mate op de mechanische eigenschappen van materialen in constructies (breukleer). De specialisatiestudie kan gericht zijn op verschillende materialen: metalen, kunststoffen en composietmaterialen. Het afstudeerwerk kan worden verricht in verschillende vakgroepen van de Faculteiten A Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek@ en AMateriaalkunde A.
Deze specialisatie betreft het ontwerpen, installeren en operationeel gebruik van werktuigkundige- en elektrische installaties (aan boord van schepen en andere maritieme objecten). Hierbij is vooral het integratie-aspect van componenten (werktuigen, elektrische machines, meet- en regelsystemen) tot een goed en betrouwbaar werkend systeem van belang. Technische en economische aspecten zoals betrouwbaarheid, veiligheid, onderhoudbaarheid en aanschaffings- en operationele kosten spelen een belangrijke rol. Kennis van het gedrag van de afzonderlijke componenten, zoals motoren, pompen, compressoren, warmtewisselaars en elektrische machines is daarvoor noodzakelijk.
Afstudeervariant Technische Marketing
Het belangrijkste doel van de afstudeervariant Technische Marketing is de student op te leiden tot een ingenieur die naast goede technische vaardigheden ook op de hoogte is van andere aspecten van de bedrijfsvoering, met name het marketingaspect. Ten gevolge van ontwikkelingen als toenemende complexiteit en kapitaalintensiteit van systemen en producten vindt een steeds grotere integratie van functies en activiteiten plaats. Dit eist van de ingenieur dat hij zeer breed georiënteerd is. In dit raakvlak van vele disciplines zullen hoge eisen gesteld worden aan de communicatieve vaardigheden van de ingenieur. In dit kader worden hem binnen de afstudeervariant vaardigheden bijgebracht op het gebied van mondelinge presentatie, discussie- en vergadertechnieken.
Deze verworvenheden, samen met zijn commerciële marktgerichte instelling, stellen de Technische Marketing ingenieur in staat om het overzicht te houden over de vele functies binnen het bedrijf. Hij kan van waarde zijn in de product-specificatiefase door het maken van een marktanalyse, in het productontwikkelingsproces door de verschillende disciplines te coördineren en door voorlichting te geven met betrekking tot investering, financiering, import; en exportprocedures etc.
8.2.3. Structurering van de specialisatie in onderwijseenheden
Zie de uitwerking in verplichte vakken, keuzevakken, practica en opdrachten in de W-patroon. Onder verplicht dient te worden verstaan dat de het desbetreffende onderdeel in het algemeen op de vakkenlijst van iedere student in de gekozen afstudeerrichting zal voorkomen.
8.2.4 Algemene doelen van de afsluitende fase
Aan het einde van de doctorale fase kan de student:
zelfstandig en in teamverband innoverende activiteiten verrichten op het deelgebied van de Werktuigbouwkunde en heeft hij/zij
inzicht verworven in de maatschappelijke gevolgen van zijn/haar handelingen en is tevens in staat persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen voor de resultaten van zijn/haar werk
8.2.5 Opbouw en samenhang van het curriculum
Het eerste jaar van het programma is breed opgezet zodat er een goed overzicht over en een oriëntatie op het hele vakgebied verkregen wordt. De in dit programma opgenomen onderwijseenheden op het gebied van basisdisciplines hebben ook een selecterend karakter. In de latere jaren wordt dieper op de verschillende deelgebieden ingegaan.
In de W-patroon staat bij elke onderwijseenheid de samenhang met andere eenheden aangegeven (voor- en achterwaartse relatie).
Een aantal buiten-curriculaire activiteiten kunnen leiden tot het toekennen van studiepunten. Studiepunten voor buiten-curriculaire activiteiten worden toegekend als onderdeel van de hoofdvakstudiefase. Er kunnen in totaal per student maximaal twee studiepunten toegekend worden voor buiten-curriculaire activiteiten. Over het toekennen van het studiepunt wordt besloten door de Examencommissie van de desbetreffende opleiding. Voorbeelden van activiteiten waarvoor studiepunten kunnen worden toegekend zijn:
succesvolle deelname aan een ontwerpwedstrijd
organisatie van en deelname aan een omvangrijke buitenlandse excursie en/of de verslaglegging daarvan.
De Faculteit vindt het verder belangrijk dat studenten zich ook naast het volgen van de opleiding ontplooien. Dit kan zijn in de vorm van lidmaatschap van het bestuur van de studievereniging of een studentenvereniging of de organisatie van activiteiten. Ter ondersteuning hiervan worden door de universiteit faciliteiten geboden bijv. door toekenning van een financiële tegemoetkoming.
Studenten die aanspraak willen maken op deze ondersteuning moeten in een zo vroeg mogelijk stadium contact opnemen met de studie-adviseur. De Regeling Financiële Ondersteuning, als bijlage bij het algemene deel gevoegd, beschrijft de mogelijkheden.
9. Studielast en studeerbaarheid
In de tabellen in de Onderwijs- en Examenregeling is per onderwijseenheid aangegeven hoe groot de studielast is. De bepaling van de studielast van een onderwijseenheid vindt plaats op basis van studietijdmetingen en wordt aangepast als uit enquêtes en evaluaties blijkt dat de feitelijke studielast voor de gemiddelde student aanmerkelijk afwijkt van de vastgestelde studielast. De berekening wordt gebaseerd op de bruto tijd, omvattende alle tijd die met het studeren in verband staat. Dit betreft onder andere voorlichting over de onderwijseenheid, het college, de zelfstudie, het tentamen en de nabespreking van het tentamen.
Bij de vaststelling van het rooster wordt per onderwijsperiode bepaald hoe groot de studielast is. Uitgangspunt hierbij is te komen tot een verantwoorde volgorde van de onderdelen van het programma en een zo gelijkmatig mogelijke spreiding van de studielast over deze perioden.
Criteria voor de bepaling van studeerbaarheid worden gevonden in de definitie van een studeerbaar programma: Wij spreken van een studeerbaar programma wanneer er geen duidelijke belemmeringen vallen te constateren in de afstemming op de aanleg, voorkennis en leervermogen, op de interesse en eigen doelen van de studenten en als er voldoende rekening is gehouden met de omgevingsfactoren.
Deze definitie is tot stand gekomen op basis van de volgende rederingen:
Het studieprogramma wordt zo opgezet dat een optimaal resultaat kan worden gerealiseerd.
Het op een bepaald moment feitelijk bereikte leerresultaat is het resultaat van leerinspanningen van de studenten.
Gegeven de te bereiken eindtermen is het leerresultaat voor iedere student afhankelijk van de verhouding van de bestede tijd en de benodigde tijd.
De hoeveelheid tijd die een student besteedt is maximaal gelijk aan de beschikbare tijd en hangt verder samen met een eigen prioriteitsstelling.
De benodigde studietijd hangt af van aanleg, voorkennis en leervermogen van de student en de effectiviteit van het programma van de opleiding.
De studeerbaarheid geeft aan in welke mate het programma een nuttig beroep doet op de tijd van de student.
Hoe lang de student uiteindelijk over de studie doet wordt bepaald door de studeerbaarheid van het programma, de voor de student benodigde studietijd en de beschikbare studietijd.
Om te komen tot waarborging
van de studeerbaarheid worden het programma als geheel en de daarvan deel uit makende
onderwijseenheden periodiek kritisch geanalyseerd aan de hand van bovenstaande criteria.
In de praktijk zal deze analyse zich richten op studieconcept, leerdoelen, eindtermen,
leerstof, werkvormen, leermiddelen, toetsing, studielast, roosters, studievoortgang en
personele organisatie. De facultaire Studentenraad, opleidingscommissie, de
Examencommissie en het docentenoverleg beoordelen de analyse en stellen zo nodig
maatregelen voor.
De inroostering van de vakken is zodanig dat voor elk vak de vereiste voorkennis aanwezig
is.
Per tentamenperiode worden gemiddeld vier tentamens (met uitzondering van hertentamens)
ingeroosterd.
Het onderwijsrooster bevat voldoende ruimte voor zelfstudie om de aangedragen kennis van
ieder afzonderlijk onderwijsmoment snel daarna te kunnen verwerken. Dit houdt in dat er
maximaal zes parallelle cursussen ingeroosterd zijn (bijv. 2 projecten en vier vakken).
10. Onderwijsvorm en praktische vaardigheden
In de voorgaande tabellen is per onderwijseenheid aangegeven wat de gehanteerde onderwijsvormen zijn. Dit betreft college, praktische oefening, project en opdracht. Bij sommige onderwijseenheden kan een combinatie zijn aangegeven.
Praktische vaardigheden worden aangeleerd in de verschillende practica, projecten en bij de stage en de afstudeeropdracht.
10.3 Functie en doelen van de onderwijsvormen en praktische vaardigheden
Het doel van een hoorcollege is het demonstreren van de nieuwe leerstof, het uitleggen van moeilijke punten, het geven van feedback op de gedane zelfstudie en het structureren van de komende zelfstudie uren.
Bij een instructie is de interactie tussen student en docent erop gericht de opgedane kennis gebruiksklaar te maken.
Een colstructie is een mengvorm van bovenstaande vormen, hierin wordt dus zowel nieuwe stof aangeboden als aandacht besteed aan het gebruiken hiervan.
Een practicum wordt gegeven om vaardigheden te oefenen.
Een project beoogt door een prikkelende vraagstelling de door de oplossing van de opdracht benodigde kennis te zoeken, te verwerven en toe te passen. Uitwisseling van kennis tussen de leden van de projectgroep stimuleert het voorgaande.
10.4 Aandeel van de gehanteerde onderwijsvormen op het totaal van het aantal studie-uren
Per studiepunt (= 40 studie-uren) worden maximaal twaalf college-uren gegeven of maximaal vijf dagen practica.
10.5 Vrijstelling, compensatie en honorering van extra activiteiten
Indien de student naast het programma extra activiteiten onderneemt in de vorm van het afleggen van extra onderwijseenheden leidt dit niet tot vrijstelling of compensatie. Op verzoek van de student kunnen de studieresultaten in de administratie worden opgenomen als extra afgelegde onderwijseenheden. Deze worden als zodanig op de cijferlijst bij het diploma voor het afsluitende examen vermeld.
10.5.1 Onderwijsvormen of praktische vaardigheden die hiervoor in aanmerking komen
Voor de in 10.5 bedoelde extra afgelegde onderwijseenheden komen in aanmerking alle aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk hoger onderwijs aangeboden onderwijs. Onderwijseenheden die met voldoende resultaat aan overeenkomstige instellingen in het buitenland zijn afgelegd kunnen hiervoor, behoudens toestemming van de Examencommissie, eveneens in aanmerking komen.
10.5.2 Criteria bij de beoordeling
Bij de beoordeling van de extra afgelegde onderwijseenheden geldt het criterium dat sprake is van een voldoend wetenschappelijk niveau.
10.5.3 Procedure
Indien de student met voldoende resultaat een extra onderwijseenheid aflegt verzoekt hij de examinator een schriftelijk bewijs hiervan. Met dit bewijs verzoekt de student de administratie om registratie dan wel in geval van een in het buitenland afgelegde onderwijseenheid om toestemming van de Examencommissie voor registratie van deze uitslag.
11. Studiebegeleiding
Studiebegeleiding heeft ten doel het voorkomen, tijdig signaleren en oplossen van studieproblemen. Studiebegeleiding is bedoeld voor alle studenten in de opleiding.
11.2.1 Wijze en methoden van begeleiding
Het Faculteitsbestuur draagt zorg voor de instelling van de studiebegeleiding van studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van de oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. Hiervoor wordt jaarlijks een W-patroon uitgegeven, waarin informatie is opgenomen die van belang is voor een goede voortgang van de studie. Na afloop van iedere onderwijs-/tentamenperiode worden de studieresultaten beoordeeld en zo nodig worden de aan het tentamen deelnemende studenten geënquêteerd. De uitkomsten van deze activiteiten worden aan de studie-adviseur ter beschikking gesteld, die kan besluiten individuele studenten voor een gesprek op te roepen. Mocht een overstap naar een HBO-opleiding Werktuigbouwkunde relevant zijn dan wordt gewezen op de procedure die een overstap facilieert met zoveel mogelijk behoud van studiepunten. Deze procedure heeft de naam Flexibele propedeuse en wordt toegelicht in 12.2.3.
Studenten kunnen op ieder moment met de studieadviseur in contact treden voor overleg en advies over hun studievoortgang. Gebruikelijk zal hiervoor een afspraak gemaakt moeten worden. De wachttijd voor een gesprek met de studieadviseur is maximaal drie weken.
In de eerste helft van het eerste jaar is een studiebegeleidings-systeem opgenomen dat er speciaal op gericht is om studenten bewust te laten omgaan met de overgang van VWO naar universiteit. Om de begeleiding goed aan te laten sluiten bij de belevingswereld van eerstejaars, worden groepjes eerstejaars begeleid door een docent en een getrainde ouderejaars student.
11.2.2 Vormen van begeleiding
Voor de begeleiding van de student zijn verschillende personen en instanties beschikbaar. In onderstaande tabel is dit per onderwerp aangegeven. De met vette X aangegeven instantie is het eerst aanspreekbaar. Hierbij worden de volgende afkortingen gebruikt:
DD: Desbetreffende docent
OA: Onderwijsadministratie
A: Studie-adviseur
S: Studenten Advies Bureau (Stad*D)
M: Eerstejaars mentor
OD: Onderwijsdirecteur
|
DD |
SA |
M |
OA |
S |
OD |
Overig |
Voor de studie |
|||||||
Doelen, inhoud en aard van de studie |
x |
x |
|
x |
|
x |
|
Benodigde kennis en startvaardigheden |
|
x |
|
|
|
x |
|
Deficiënties |
x |
x |
|
|
|
x |
|
Propedeuse/doctoraal |
|||||||
Onderwijsorganisatie en personen |
x |
x |
x |
x |
|
x |
|
Rooster en leerplan |
|
x |
x |
x |
|
x |
|
Didactische werkvormen incl. zelfstudie |
x |
x |
|
|
|
x |
|
Studieloopbaanbegeleidingen |
|
x |
|
|
|
|
|
Toetsen, examen en studievorderingen |
|
x |
x |
x |
|
x |
|
Materiële voorzieningen en middelen |
|
x |
|
|
x |
x |
|
Keuzemogelijkheden |
|
x |
|
|
x |
|
W-patroon |
Stage en stageplaatsen |
x |
x |
|
|
x |
|
Stagecoördinator |
Stage buitenland |
|
x |
|
|
|
|
CICAT,Nuffic |
Studieperiode in het buitenland |
|
x |
|
|
|
|
coördinator buitenland |
Afstuderen |
|||||||
Scriptie |
x |
|
|
|
|
|
|
Afstuderen |
x |
x |
|
|
x |
|
Afstudeerdocent |
Mogelijkheden arbeidsmarkt |
x |
x |
|
|
x |
|
Contactpersoon Subfaculteit |
Solliciteren |
|
x |
|
|
x |
|
|
Vervolgstudies |
|
x |
|
|
x |
x |
Afstudeerdocent |
Keuze afstudeerprogramma |
x |
x |
|
|
|
|
|
Studievoortgang |
|
x |
|
|
x |
|
afstudeerdocent |
Studieproblemen |
x |
x |
|
|
x |
|
|
Studiekeuze |
x |
x |
|
|
x |
|
|
Plannen en studeren |
|
x |
x |
|
x |
|
|
(Practicum)groep |
|
|
|
x |
|
|
|
Rechten, regelingen |
|||||||
Klachten over docenten |
x |
x |
|
|
x |
x |
|
Aanvragen afstudeerfonds |
|
x |
|
|
x |
|
|
Registratie van studievertraging |
|
x |
|
|
|
|
|
College van Beroep voor de examens |
|
x |
|
|
x |
|
|
Inschrijvingsrechten en plichten |
|
x |
|
|
x |
|
|
Voorlichting/uitleg regels en richtlijnen |
|
x |
x |
x |
x |
x |
|
Randvoorwaarden |
|||||||
Studiefinanciering |
|
x |
|
|
x |
|
|
Tempobeurs/prestatiebeurs |
|
x |
|
|
x |
x |
|
Woning |
|
|
|
|
x |
|
|
Emancipatie |
x |
x |
|
|
x |
|
|
Handicap |
x |
x |
|
|
x |
|
|
Gezondheid |
|
x |
|
|
x |
|
|
Psychologische test |
|
x |
|
|
x |
|
|
Psychologische problemen |
|
x |
|
|
x |
|
|
Ongewenste intimiteiten |
|
x |
|
|
x |
|
|
Werkomstandigheden op de Subfaculteit |
|
x |
|
|
x |
|
|
Met de Haagse Hogeschool, de Hogeschool Rotterdam & Omstreken of de Technische Hogeschool Rijswijk zijn afspraken gemaakt over de opvang van studenten die gedurende het eerste verblijfsjaar tot de conclusie komen dat de TUD-studie niet aan hun verwachtingen voldoet. Voor het geheel van afspraken is de naam Flexibele Propedeuse gekozen. Het doel van de Flexibele Propedeuse is het bevorderen van een snelle overstap met minimaal tijdverlies naar de onderwijssoort die het best past bij de individuele student. Een folder is verkrijgbaar bij de onderwijsadministratie.
11.4 Spreekuren
Indien een docent, studieadviseur of begeleider van stages, scripties en dergelijke een spreekuur heeft, is dit in de W-patroon en op de publicatieborden in de Hal van het Gebouw aangegeven.
Informatie voor de instromende studenten is zoveel mogelijk opgenomen in de W-patroon. Daarnaast zijn er voor bepaalde onderwijseenheden, zoals practica, handleidingen beschikbaar.
Studenten, die besluiten de opleiding niet verder voort te zetten, wordt aangeraden tijdig in contact te treden met de studieadviseur. Deze kan behulpzaam zijn bij een eventuele overgang naar een andere opleiding.
12. Beleid ten aanzien van stage en afstudeerproject
Een stage wordt uitgevoerd bij een instituut of een bedrijf. En heeft als doel de oriëntatie op de beroepspraktijk in het vakgebied, het opdoen van specifieke kennis en het toepassen van in de opleiding verkregen kennis.
De eerste stage is geplaatst in het eerste studiejaar. De omvang bedraagt maximaal vier studiepunten. De tweede stage van 10 studiepunten is onderdeel van de afstudeerfase.
De eerstejaars stage wordt centraal binnen de Faculteit gecoördineerd. Indien een student zelf een stageplaats regelt dan legt hij/zij het voorstel voor aan de stagecoördinator. Deze beoordeelt de aangeboden plaats en verleent de student in geval van een positieve beoordeling toestemming de stage op de betreffende plaats uit te voeren.
De stage in de afstudeerfase komt tot stand in samenwerking met het beroepenveld. De organisatie is decentraal d.w.z. een medewerker van de afstudeerrichting is behulpzaam bij het vinden van een plaats. Hij/zij is verantwoordelijk voor de begeleiding tijdens de stage en de beoordeling van het verslag.
De kosten voor het uitvoeren van de stage zijn voor rekening van de student. In sommige gevallen geeft het instituut of bedrijf een stagevergoeding. Voor stages in het buitenland zijn soms beurzen beschikbaar.
De beoordeling van de stage vindt plaats aan de hand van een door de student op te stellen verslag over de stage. Hierin dient in ieder geval te zijn opgenomen:
Een beschrijving van het bedrijf en de organisatie daarvan.
Een beschrijving van de opgedragen werkzaamheden en de resultaten daarvan.
Criteria voor de beoordeling zijn de wijze van verslaglegging en het wetenschappelijk dan wel technologisch niveau van de werkzaamheden en de verslaglegging daarvan.
De afstudeeropdracht is bedoeld om de tijdens de studie opgedane kennis toe te passen op een probleem. Het is tevens bedoeld als een voorbereiding op de beroepspraktijk. Het afstudeerproject omvat een groot deel van het vijfde jaar van de opleiding. De omvang bedraagt tenminste 30 studiepunten.
Het afstudeerproject kan zowel binnen als buiten de Faculteit worden uitgevoerd. De afstudeerhoogleraar blijft in beide gevallen verantwoordelijk voor de begeleiding en de beoordeling. Een student kan ook zelf een voorstel voor een afstudeeropdracht aan een daarvoor in aanmerking komende afstudeerhoogleraar voorleggen. Deze beoordeelt het aangeboden onderwerp en verleent de student in geval van een positieve beoordeling toestemming de afstudeeropdracht uit te voeren. De regelingen met betrekking tot de afstudeeropdracht zijn van overeenkomstige toepassing.
De kosten voor het uitvoeren van de afstudeeropdracht zijn voor rekening van de student. In sommige gevallen geeft het instituut of bedrijf een stagevergoeding.
Voor stages in het buitenland, ook binnen de afstudeeropdracht, zijn soms beurzen beschikbaar.
De afstudeeropdracht wordt beoordeelt op de praktische uitvoering, de inhoud van de verslaglegging en op de mondelinge presentatie en de verdediging van het verslag. Criteria hierbij zijn creativiteit, productiviteit en een voldoende wetenschappelijke benadering van de gegeven opdracht, ook tot uitdrukking komend in de wijze van presenteren van de resultaten.
13 Organisatie tentamens en examens
13.1 Tentamens per onderwijseenheid
In de W-patroon is per onderwijseenheid aangegeven welke kennis, inzicht en vaardigheden zullen worden getoetst.
13.2 Toetsvormen
De hierna vermelde tentamens over de onderwijseenheden worden op de volgende wijze afgelegd:
het propedeutisch examen
De toetsing van de onderwijseenheden van het propedeutisch examen worden schriftelijk of mondeling afgelegd. Zie artikel 8.1
het afsluitend examen
De toetsing van de onderwijseenheden van het afsluitend examen worden schriftelijk of mondeling afgelegd. Zie artikel 8.2.1 (basisdoctoraal) en 8.2.2 (einddoctoraal).
Met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel en de in de tabellen als praktische oefening, practicum, project, stage of afstudeer-onderzoek vermelde onderwijseenheden geldt het met voldoende resultaat deelnemen aan deze eenheden als het behalen van het desbetreffende tentamen.
Aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De Examen-commissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.
De Examencommissie kan in bijzondere gevallen toestaan, dat wordt afgeweken van het bepaalde in de vorige leden.
Mondeling af te nemen tentamens over onderwijseenheden worden op een door de examinator, na overleg met de examinandus, te bepalen tijdstip afgenomen.
Indien ten aanzien van een tentamen over een onderwijseenheid niet is aangegeven op welke wijze het zal worden afgelegd, omdat dat tentamen betrekking heeft op een onderwijseenheid dat niet in de opleiding wordt onderwezen, is het daaromtrent in de voor die eenheid geldende onderwijs en examenregeling bepaalde van toepassing, behoudens een hiervan afwijkende beslissing van de Examencommissie.
Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de Examencommissie anders heeft bepaald en de betreffende studenten daartegen geen bezwaar hebben.
Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de Examencommissie in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.
13.4 Bekendmaking van de uitslag en nabespreking van afgelegde tentamens
De examinator stelt direct na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.
De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd, en verschaft de administratie van de Faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijk bewijsstuk omtrent de uitslag aan de student Deze uitreiking vindt plaats d.m.v. publicatie en 2 x per jaar verzending van de studieresultaten.
T.a.v. een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de Examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen.
Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 17, eerste lid, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens.
13.5 Inzagerecht
Na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen kan de student op zijn verzoek inzage verkrijgen in zijn beoordeeld werk. De periode waarbinnen deze mogelijkheid bestaat eindigt op het moment dat het cijfer is vastgesteld, d.w.z. op het moment dat het desbetreffende examen is afgelegd. Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie verschaft van dat werk.
Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belangstellende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.
De Examencommissie kan bepalen, dat de inzage of de kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op tenminste twee vaste tijdstippen.
Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt.
In afwijking hiervan kan de Examencommissie m.b.t. een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.
Er bestaat geen aanwezigheid- of deelnameverplichting voor het volgen van onderwijseenheden die in de vorm van colleges worden aangeboden. Voor praktische oefeningen geldt dat deze alleen met een voldoende resultaat afgelegd kunnen worden als alle daarvoor voorgeschreven opdrachten daadwerkelijk en op de daarvoor voorgeschreven plaats zijn uitgevoerd.
Onder fraude wordt verstaan
het handelen of nalaten van een examinandus dat erop is gericht het vormen van een juist
oordeel omtrent zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk te
maken.
In geval van fraude kan de Examencommissie de examinandus het recht ontnemen om gedurende
een door haar te bepalen termijn van ten hoogste één jaar één of meer door haar
daarbij aan te wijzen tentamens of examens aan de instelling af te leggen.
Deze beslissing wordt genomen op basis van het schriftelijk verslag over de geconstateerde
fraude.
In spoedeisende gevallen kan een surveillant tot uitsluiting beslissen. De examinator
draagt er zorg voor dat terstond na afloop van het tentamen een verslag voor de
Examencommissie op schrift wordt gesteld, waarvan een afschrift aan de examinandus
verstrekt wordt.
De examinandus kan aan de Examencommissie verzoeken de uitsluiting ongedaan te maken. Bij
dit verzoek voegt hij/zij een afschrift van het verslag, bedoeld in het derde lid, en zijn
schriftelijk commentaar daarop.
Voordat de Examencommissie een beslissing neemt op een verzoek, als bedoeld in het vierde
lid, stelt zij de examinandus en de examinator in de gelegenheid te worden gehoord.
Een uitsluiting heeft tot gevolg, dat geen uitslag wordt vastgesteld voor het
desbetreffende tentamen.
15 Evaluatie en kwaliteitszorg
Voor de evaluatie van het
onderwijs wordt gebruik gemaakt van het 'course evaluation'-systeem van de TU-Delft. De
evaluatie vindt plaats aan de hand van een uitgebreide enquête.
De onderwijsdirecteur beziet per evaluatieperiode welke onderwijseenheden voor evaluatie
in aanmerking komen.
De voor de evaluatie benodigde enquête wordt schriftelijk en anoniem gehouden onder
studenten die aan het tentamen van de betreffende onderwijseenheid deelnemen. De eerder
enquête bevat vragen waarop met ja/neen/geen mening kan worden geantwoord. Tevens bestaat
de mogelijkheid op de achterzijde van het betreffende formulier opmerkingen te maken.
De uitkomsten van de evaluaties zijn openbaar en zijn op het Bureau van de Faculteit ter
inzage. Een samenvattende rapportage wordt in de Koppeling gepubliceerd. Na verwerking van
de gegevens op de formulieren worden de uitkomsten door de onderwijsdirecteur met de
docent besproken. De uitkomsten hiervan worden ter kennis gebracht van de
Opleidingscommissie, waarbij de onderwijsdirecteur zo nodig en mogelijk aangeeft welke
maatregelen zijn getroffen. De Opleidingscommissie kan aan de hand van de uitkomsten
adviezen uitbrengen aan het Faculteitsbestuur. Controle op de uitkomsten van de getroffen
maatregelen vindt plaats door evaluatie van de betreffende onderwijseenheid in het
volgende studiejaar.
De eindverantwoordelijkheid van de evaluaties berust bij het bestuur van de Faculteit.
De regelingen met
betrekking tot de toekenning van een beurs op basis van de studievoortgang zijn opgenomen
in het Instellingsdeel van dit statuut.
Daarnaast geldt:
De berekening van het aantal behaalde studiepunten heeft betrekking op een geheel studiejaar; van 1 september tot en met 31 augustus.
Per berekening wordt per onderwijseenheid/examenonderdeel slechts eenmaal een volgens het examenreglement geldig cijfer in beschouwing genomen en wel het in die periode laatst behaalde cijfer.
Studiepunten voor onderwijseenheden waarvoor vrijstelling is verleend worden niet meegeteld indien de vrijstelling is verleend op basis van een prestatie die in het betreffende studiejaar is geleverd. Voor vrijstellingen kunnen alleen studiepunten worden toegekend indien de bijbehorende studieprestatie is geleverd in een ander jaar dan in het jaar waarin de vrijstelling is verleend.
Voor de vaststelling van de studievoortgang komen alleen die onderwijseenheden in aanmerking die zijn opgenomen in de vastgestelde vakkentabel. Onderwijseenheden behaald aan een buitenlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs kunnen eveneens in aanmerking komen. De beslissing daarover is aan de Examencommissie.
17 Studiekosten
In de W-patroon is per
onderwijseenheid aangegeven welke informatiedragers worden aanbevolen om aan te schaffen.
Indien bekend is daarbij een prijs aangegeven.
Studenten kunnen aan excursies die binnen een onderwijseenheid worden georganiseerd gratis
deelnemen. Reis- en verblijfkosten die ten behoeve van een stage, een afstudeeropdracht of
enig andere onderwijseenheid worden gemaakt zijn voor rekening van de betreffende student.
Indien een student niet in staat is de hiervoor genoemde kosten te voldoen, zijn er geen
mogelijkheden hierin door subsidie van de Faculteit te voorzien.
18 Voorlichting en informatievoorziening
18.1 Voorlichting aan studenten
In het kader van de informatievoorziening wordt het Studentensta-tuut aan alle eerstejaarsstudenten persoonlijk toegestuurd. Voor de ouderejaars is een exemplaar van het statuut verkrijgbaar bij de onderwijsadministratie. Verder is het statuut op internet beschikbaar voor alle geïnteresseerden.
Voorlichting aan studenten binnen de opleiding vindt voor een groot deel plaats door de W-patroon. Deze is voor aanvang van het studiejaar, deels op papier, deels elektronisch, beschikbaar. Daarnaast zijn er binnen het Gebouw voor Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek publicatieborden en displays waarop mededelingen worden gepubliceerd. Het mededelingenblad "De Koppeling" van de Faculteit bevat eveneens informatie die voor studenten van de opleiding van belang zijn.
18.2 Informatie over het onderwijs en tentamenrooster
Informatie over het onderwijs, practica en tentamenroosters wordt in de W-patroon gepubliceerd. Regelingen voor inschrijving voor practica en wijzigingen in het onderwijsrooster worden op de publicatieborden en in de Koppeling gepubliceerd. Publicatie vindt zo vroeg mogelijk plaats. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van de computer voor het inschrijven voor tentamens, practica en projecten.
18.3 Informatie over buitencurriculaire activiteiten
Buitencurriculaire activiteiten, met name die door de studievereniging "Gezelschap Leeghwater" worden georganiseerd, worden op de publicatieborden en in "De Koppeling" gepubliceerd.
18.4 Informatie over ontwikkelingen binnen de opleiding en de Faculteit
"De Koppeling" probeert een zo goed mogelijk beeld te geven van de ontwikkelingen binnen de opleiding en de Faculteit. De besluiten van bestuursorganen van de Faculteit maken hiervan deel uit.
De naam van degene die voor een publicatie in "De Koppeling" verantwoordelijk is, staat vermeld aan het einde van de publicatie.
Voor zover van toepassing
wordt onderwijzend en begeleidend personeel geselecteerd op de juiste opleiding. Voor
beginnende docenten is er een verplichte docententraining.
In geval van ziekte, zwangerschapsverlof of anderszins van docenten of van de
studieadviseurs, wordt getracht op zo kort mogelijke termijn vervanging te regelen. Indien
dit niet mogelijk blijkt, zullen maatregelen worden getroffen om de studenten zo min
mogelijk hinder hiervan te laten ondervinden.
20.1 Onderwijsadministratie
Bij de Onderwijsadministratie worden de door de studenten behaalde studieresultaten in een geautomatiseerd administratiesysteem opgenomen aan de hand van door de desbetreffende docent ondertekende lijsten, cijferbriefjes of elektronisch geautoriseerde aanlevering. Studenten kunnen tijdens de openingstijden van de administratie inzage krijgen in hun persoonlijke studieresultaten.
De tentamenuitslagen worden op studienummer gepubliceerd op de publicatieborden.
20.2 Wijze van studievoortgangscontrole
De student ontvangt tweemaal per jaar, in februari en in juli, een schriftelijk overzicht van de behaalde studieresultaten. Indien daar vragen over zijn moet de betrokken student zich richten tot de administratie.
De student ontvangt bovendien in september een overzicht van de behaalde studieresultaten in verband met de regelingen betreffende de studiefinanciering.
20.3 Regels voor in en uitschrijving voor onderwijseenheden en tentamens
Binnen de afzonderlijke fasen van de opleiding heeft de student toegang tot het volgen van colleges en practica. Inschrijving voor tentamens dient uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de tentamendatum plaats te vinden op de daarvoor aangegeven plaats. Tot zeven dagen voor de tentamendatum kan de student zich terugtrekken voor het tentamen.
20.4 Uitvoering van de studievoortgangscontrole
De studieadviseur houdt toezicht op de studievoortgang van de studenten. Dit vindt onder meer plaats op de tijdstippen waarop de overzichten verschijnen.
20.5 Periode waarover de tentamengegevens worden bewaard
Studieresultaten van tentamens van de studenten worden tenminste dertig jaar bij de Faculteit bewaard.
21. Vaststelling opleidingsspecifieke deel van het Studentenstatuut
21.1 Procedure voor het opstellen van het opleidingsspecifieke deel van het Studentenstatuut
Het opgestelde concept voor het opleidingsspecifieke deel van het Studentenstatuut is beoordeeld door het Faculteitsbestuur en voor advies voorgelegd aan de Opleidingscommissie. Deze commissie, voor de helft bestaande uit vertegenwoordigers van de studenten en voor de andere helft bestaande uit wetenschappelijke personeel, brengt advies uit aan het Faculteitsbestuur. Het College van Bestuur stelt het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut vast, na instemming van de Studentenraad.
21.2 Procedure voor wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut
Wijziging van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut zal plaatsvinden overeenkomstig de procedure voor de vaststelling hiervan. Het Studentenstatuut wordt jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld.
Er vinden geen wijzigingen plaats die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op beslissingen die krachtens de daarvoor geldende regelingen genomen zijn door de Examencommissie.
Deze wijzigingen worden bekend gemaakt, zie het gestelde onder punt 18 "Voorlichting en informatievoorziening".
22.1 Klacht
Indien de student of een groep van studenten een klacht heeft over de regeling en uitvoering van een onderwijseenheid, dan wel over de wijze waarop een bestuursorgaan of een medewerker van de faculteit zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem/haar, of een ander, heeft gedragen, kan deze schriftelijk worden ingediend bij de onderwijsdirecteur van de opleiding. De onderwijsdirecteur neemt de klacht terstond in behandeling. Om te komen tot een oordeel hoort de onderwijsdirecteur de student(en) en de desbetreffende docent of medewerker. Uiterlijk veertien dagen na indiening van de klacht, de vakantieperioden uitgezonderd, deelt de onderwijsdirecteur zijn oordeel over de klacht, dan wel de door hem getroffen maatregelen, mee aan de desbetreffende student(en).
22.2 Bezwaar en beroep
In het instellingsdeel is aangegeven tegen welke beslissingen van organen van de Faculteit bezwaar en beroep open staat.
Bijlage 1 Onderwijs- en Examenregeling
(OER)
Bijlage 2 Vrijstellingenbeleid voor
HBO-studenten
Bijlage 3 Regels en richtlijnen bij de
examens
Bijlage 4 Normen van de
Studie-Advies-Commissie
Bijlage 5 Overgangsregeling van 4 naar
5 jaa